In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 oktober 2024, zijn de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende geen procesbelang heeft bij de beroepen, omdat de inspecteur volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van belanghebbende met betrekking tot de hoogte van de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2019 en 2020. De inspecteur had de kostenvergoedingen die belanghebbende ontving van het Hof van Justitie van de Europese Unie buiten beschouwing gelaten bij de berekening van de arbeidskorting, wat leidde tot een verlaging van de aanslagen.
De rechtbank behandelt de ontvankelijkheid van de beroepen en de kwalificatie van de kostenvergoedingen. Belanghebbende, die in dienst was bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, ontving in 2019 en 2020 aanzienlijke kostenvergoedingen tijdens zijn detachering bij het Hof van Justitie. Hij stelde dat deze vergoedingen als vrijgesteld inkomen van een internationale organisatie moesten worden gekwalificeerd. De rechtbank concludeert echter dat, aangezien de inspecteur de aanslagen heeft aangepast en belanghebbende geen nadelige gevolgen ondervindt, er geen procesbelang is om de beroepen voort te zetten.
De rechtbank komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak en verklaart de beroepen niet-ontvankelijk. Dit betekent dat belanghebbende geen recht heeft op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.