ECLI:NL:RBZWB:2024:7008

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
BRE 23/10507 en 23/10508
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet wegens te hoog vermogen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 oktober 2024, wordt de ongegrondverklaring van de bezwaren van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvragen om bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet beoordeeld. Eiser had op 5 april 2023 en 21 juni 2023 aanvragen ingediend, die door het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Samenwerking de Bevelanden op respectievelijk 15 juni 2023 en 25 juli 2023 zijn afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat eiser beschikte over een vermogen van € 72.090,75, wat boven de vermogensgrens van € 7.605,00 lag, waardoor hij geen recht had op bijstandsuitkering.

De rechtbank heeft de beroepen op 2 augustus 2024 behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was. De rechtbank concludeert dat de Bevelanden terecht de aanvragen heeft afgewezen, omdat eiser niet alle benodigde bewijsstukken heeft overgelegd om zijn bijstandsbehoefte aan te tonen. De rechtbank benadrukt dat de bewijslast voor het recht op bijstand bij de aanvrager ligt. Eiser heeft weliswaar bewijsstukken overgelegd, maar deze waren onvoldoende om aan te tonen dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvragen op goede gronden is gedaan en verklaart de beroepen ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 23/10507 en 23/10508 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2024 in de zaken tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en
het dagelijks bestuur van gemeenschappelijke regeling Samenwerking de Bevelanden(de Bevelanden), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de ongegrondverklaring van eisers bezwaren tegen de afwijzing van zijn aanvragen om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet.
1.1.
Eiser heeft op 5 april 2023 en 21 juni 2023 aanvragen ingediend voor een bijstandsuitkering. De Bevelanden heeft deze aanvragen met de besluiten van 15 juni 2023 en 25 juli 2023 afgewezen.
1.2.
Met de bestreden besluiten I en II van 11 oktober 2023 op de bezwaren van eiser is de Bevelanden bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 2 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] en [naam 2] namens de Bevelanden. Eiser is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
1.4.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Totstandkoming van de besluiten

2. Eiser ontving eerder een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande. Bij besluit van 21 januari 2022 heeft de Bevelanden het recht van eiser op een bijstandsuitkering ingetrokken (na opschorting) met ingang van 6 januari 2022. Een nieuwe aanvraag om een bijstandsuitkering per 23 januari 2022 is afgewezen.
Op 5 april 2023 heeft eiser opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd naar de norm voor een alleenstaande.
Desgevraagd heeft eiser meerdere malen bewijsstukken over zijn inkomens- en vermogenssituatie overgelegd (onder andere bankafschriften, de taxatiewaarde van onroerend goed in Armenië, bewijs omtrent de nalatenschap van zijn moeder, de door hem genoemde leningen, en een verklaring over de taxatiewaarde van schilderijen en tekeningen).
Op 13 juni 2023 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiser en de Bevelanden over zijn aanvraag.
Met het besluit van 15 juni 2023 heeft de Bevelanden eisers aanvraag van 5 april 2023 afgewezen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat eiser niet alle gevraagde bewijsstukken heeft overgelegd. Uit de wel overgelegde stukken blijkt dat eiser beschikt of kan beschikken over een vermogen van totaal € 72.090,75 en dat dit te hoog is om aanspraak te kunnen maken op een bijstandsuitkering. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Met bestreden besluit I is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Op 21 juni 2023 heeft eiser opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd naar de norm voor een alleenstaande.
Met het besluit van 25 juli 2023 heeft de Bevelanden eisers aanvraag van 21 juni 2023 afgewezen, omdat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Om die reden is de aanvraag van eiser onder verwijzing naar het besluit van 15 juni 2023 afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Met bestreden besluit II is ook dit bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de Bevelanden op goede gronden de aanvragen van eiser om een bijstandsuitkering heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank is van oordeel dat de Bevelanden terecht eisers aanvragen om een bijstandsuitkering heeft afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
De aanvraag van 5 april 2023
5. Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien heeft recht op bijstand van overheidswege. [1] Recht op bijstand bestaat als het in aanmerking te nemen inkomen van de alleenstaande lager is dan de bijstandsnorm én er geen in aanmerking te nemen vermogen is. [2] Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande beschikt of kan beschikken. [3] Onder vermogen wordt verstaan de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. Het bij aanvang van de bijstand aanwezige vermogen wordt niet in aanmerking genomen voorzover dit minder bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens. In 2023 was de vermogensgrens voor een alleenstaande € 7.605,00. [4]
6. In geval van een aanvraag om bijstand loopt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in beginsel vanaf de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen tot en met de datum van het besluit. Dit betekent dat in dit geval de te beoordelen periode loopt van 5 april 2023, de datum van de aanvraag, tot en met 15 juni 2023, de datum van de afwijzing.
Het bestreden besluit I
7. Volgens de Bevelanden is op juiste gronden overgegaan tot afwijzing van eisers
aanvraag om een bijstandsuitkering. Eiser heeft niet alle inlichtingen verschaft die nodig zijn om zijn bijstandsbehoefte te beoordelen, want (onder andere) een deel van de bankafschriften en eisers inkomensgegevens ontbreken. Uit de wel verstrekte gegevens blijkt echter dat eiser een vermogen heeft van € 72.090,75. Bij een vermogen hoger dan de vermogensgrens (€ 7.605,00) bestaat geen recht op een bijstandsuitkering.
Standpunt eiser
8. Eiser stelt in beroep dat hij recht heeft op een bijstandsuitkering. Hij heeft geen inkomsten, omdat hij vanwege ziekte niet kan werken. Om in zijn onderhoud te kunnen voorzien, heeft hij leningen afgesloten bij zijn broer. Daarnaast beschikt eiser niet over het door de Bevelanden gestelde vermogen. Hij heeft bij de aanvraag en in de bezwaarfase bewijsstukken overgelegd over de schenking van zijn deel van de woning in Armenië aan zijn broer en verklaringen over de leningen. Een geleend bedrag van $ 55.000,00 staat op een depositorekening bij de Araratbank. Alle bankrekeningen bij de Unibank zijn inmiddels opgeheven. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser bewijsstukken overgelegd.
Oordeel rechtbank
9. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [5] iemand die bijstand aanvraagt aannemelijk moet maken dat hij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over zijn woon- en leefsituatie en zijn financiële situatie. Daarna moet de bijstandverlenende instantie in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren. Als de aanvrager niet aannemelijk maakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag.
9.1.
De rechtbank overweegt dat het in dit geval bij eiser lag om voldoende duidelijkheid over zijn financiële situatie te verschaffen aan het college, zodat het college zijn recht op een bijstandsuitkering kon vaststellen. Eiser heeft tijdens het onderzoek niet alle benodigde bewijsstukken overgelegd. Dit heeft deels geleid tot aannames door het college, zoals de aanwezigheid van € 4.000,00 aan contant geld, die niet objectief zijn vastgesteld. Op basis van de stukken die eiser wel heeft ingediend, heeft het college echter terecht kunnen concluderen dat eiser over voldoende vermogen beschikte om in zijn levensonderhoud te voorzien en dus niet bijstandbehoevend was.
9.2.
De stelling van eiser dat het geld op zijn bankrekeningen leningen van zijn broer betreffen om in zijn levensonderhoud te voorzien, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gevolgd. Volgens vaste rechtspraak worden schulden uitsluitend in aanmerking genomen voor het vermogen van een betrokkene in de bijstand, als betrokkene aannemelijk maakt dat de schulden bestaan, tijdens de bijstandsuitkering opeisbaar zijn en dat de leningverstrekker de opeisbare betalingsverplichting daadwerkelijk afdwingt. Een schuld aan een familielid is in beginsel aan te merken als een schuld van vrijblijvende aard. De betrokkene heeft echter de mogelijkheid aannemelijk te maken dat een daadwerkelijke verplichting tot terugbetaling bestaat. De betrokkene moet dat doen met gegevens die concreet, objectief en verifieerbaar zijn. [6]
9.3.
Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank op deugdelijke wijze gemotiveerd dat de leenovereenkomsten, die eiser heeft overgelegd, niet voldoen aan de hiervoor genoemde voorwaarden. De overeenkomsten vermelden weliswaar dat sprake is van leningen voor de duur van tien jaar, maar niet dat deze zijn bedoeld voor eisers levensonderhoud en evenmin dat er een afbetalingsverplichting bestaat. Dit geldt te meer omdat (onder andere) een bedrag van $ 55.200,00 geleend zou zijn op 30 november 2021 en dit bedrag nog altijd op een bankrekening staat waarover eiser vrijelijk kan beschikken. Alleen al met dit bedrag wordt de vermogensgrens van € 7.605,00 ruimschoots overschreden.
9.4.
Uit het voorgaande volgt dat eiser niet in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De aanvraag van 5 april 2023 voor een bijstandsuitkering is daarom op goede gronden afgewezen. Het beroep tegen bestreden besluit I is ongegrond.
De aanvraag van 21 juni 2023
10. De te beoordelen periode loopt in dit geval van 21 juni 2023 tot 25 juli 2023.
10.1.
In het primaire besluit van 21 juni 2023 heeft de Bevelanden de aanvraag van 21 juni 2023 afgewezen onder verwijzing naar artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb; de herhaalde aanvraag) en de eerdere afwijzende beschikking van 15 juni 2023. In dit geval is naar het oordeel van de rechtbank echter geen sprake van een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, maar van een situatie waarin een eerdere aanvraag om periodieke bijstand is afgewezen en eiser een nieuwe aanvraag indient, gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum.
10.2.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat de Bevelanden in bestreden besluit II weliswaar artikel 4:6 van de Awb heeft genoemd, maar zijn beoordeling niet heeft beperkt tot de vraag of er nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn als bedoeld in dat artikel. De Bevelanden heeft tevens beoordeeld of eiser heeft aangetoond dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in die zin dat hij over de te beoordelen periode wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand. De Bevelanden heeft zich ook tot die beoordeling mogen beperken, gelet op vaste rechtspraak van de CRvB. [7]
10.3.
Eiser heeft wel gesteld maar niet aangetoond dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden in die zin dat hij over de hier te beoordelen periode wel voldoet aan het recht op bijstand. De omstandigheid die eiser daartoe benoemt, het inmiddels niet meer in bezit hebben van zijn deel van een woning in Armenië, kan hem niet baten. Hij heeft namelijk niet duidelijk gemaakt of en in hoeverre hij nog kon beschikken over vermogen op zijn bankrekeningen, waaronder het hiervoor in overweging 9.3 genoemde bedrag van $ 55.200,00. De Bevelanden is binnen het hiervoor genoemde toetsingskader terecht tot de conclusie gekomen dat eiser geen recht op bijstand toekwam.
10.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is de aanvraag van eiser van 21 juni 2023 op goede gronden afgewezen. Het beroep tegen bestreden besluit II is ongegrond.

Conclusie en gevolgen

11. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvragen om bijstand stand houdt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 15 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 4:6 van de Awb
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Participatiewet
Artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 19, eerste lid, van de Participatiewet.
Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op algemene bijstand indien:
a. het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm; en
b. er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
Artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet
Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 34 van de Participatiewet
1. Onder vermogen wordt verstaan:
a. de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering;
b. middelen die worden ontvangen in de periode waarover algemene bijstand is toegekend, voorzover deze geen inkomen betreffen als bedoeld in de artikelen 32 en 33.
2. Niet als vermogen wordt in aanmerking genomen:
a. (…)
b. het bij de aanvang van de bijstand aanwezige vermogen voorzover dit minder bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens, genoemd in het derde lid;
(…)
3. De in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde vermogensgrens is:
a. voor een alleenstaande: € 7.605,00 (zoals dit luidde in 2023);
(…)

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet.
2.Dit staat in artikel 19, eerste lid, van de Participatiewet.
3.Dit staat in artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet.
4.Dit staat in artikel 34 van de Participatiewet.
5.Bijvoorbeeld CRvB 29 augustus 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1793.
6.Zie onder andere CRvB 9 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:494.
7.Zie onder andere CRvB 11 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2215.