In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 oktober 2024, wordt de zaak behandeld van een beleggingsfonds dat beroep aantekende tegen de afwijzing van verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2016 tot en met 2019. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht geen teruggaven heeft verleend, omdat het fonds niet als opbrengstgerechtigde kan worden aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat de bewijzen van deelgerechtigdheid in het fonds niet vrij verhandelbaar zijn, wat betekent dat het fonds geen recht heeft op teruggave van de ingehouden dividendbelasting. De rechtbank wijst erop dat de bewijslast bij het fonds ligt om aan te tonen dat het als opbrengstgerechtigde kan worden beschouwd. De voorwaarden voor vrije verhandelbaarheid moeten blijken uit de trustakte of prospectus, en het fonds heeft niet aangetoond dat deze voorwaarden zijn vervuld. Bovendien verwerpt de rechtbank het argument van het fonds dat er sprake is van discriminatie op basis van Unierecht, omdat het fonds niet voldoet aan de voorwaarden voor teruggave van dividendbelasting. De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn en dat het fonds geen recht heeft op teruggaaf of vergoeding van proceskosten.