ECLI:NL:RBZWB:2024:6895

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
24/2889 WW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van WW-uitkering en oplegging van boete wegens schending inlichtingenverplichting

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres tegen de terugvordering van een bedrag van € 4.489,56 en het opleggen van een boete van € 448,96 op grond van de Werkloosheidswet (WW). Eiseres had een WW-uitkering ontvangen, maar het UWV constateerde dat zij niet alle inkomsten uit haar werkzaamheden bij [B.V.] in België correct had doorgegeven. Het UWV handhaafde de besluiten tot terugvordering en boete na bezwaar van eiseres. De rechtbank heeft het beroep op 15 oktober 2024 behandeld, waarbij eiseres zich had afgemeld voor de zitting. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft gehandeld, omdat eiseres haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet alle gewerkte uren en inkomsten correct door te geven. De rechtbank concludeert dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering of boete af te zien, en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres moet de terugvordering en de boete betalen, en krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/2889 WW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (gemachtigde: mr. M.B.A. van Grinsven).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de terugvordering van een bedrag van € 4.489,56 en het opleggen van een boete van € 448,96 op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.1.
Met het bestreden besluit van 21 februari 2024 op het bezwaar van eiseres heeft het UWV die besluiten in stand gelaten.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van het UWV. Eiseres heeft zich afgemeld voor de zitting.

Totstandkoming van het besluit

2. Met ingang van 23 maart 2023 heeft het UWV aan eiseres een WW-uitkering toegekend. Op 15 mei 2023 heeft eiseres doorgegeven dat zij per 5 mei 2023 voor 28 uur per week is gaan werken. Eiseres heeft aan het UWV werkzaamheden vanaf mei 2023 opgegeven op inkomstenformulieren.
2.1.
Uit onderzoek van het UWV is gebleken dat eiseres met ingang van 3 april 2023 is gaan werken voor [B.V.] in België. Het UWV heeft vervolgens de loonstroken van eiseres opgevraagd bij die werkgever. Naar aanleiding van de ontvangen loonstroken heeft het UWV het recht op WW-uitkering van eiseres over de maanden april 2023 tot en met september 2023 met de besluiten van 5 januari 2024 herzien.
2.2.
Bij brief van 10 januari 2024 heeft het UWV aan eiseres medegedeeld dat zij mogelijk teveel uitkering heeft ontvangen. De reden daarvoor zou zijn dat eiseres de inkomsten die zij genoot uit haar werkzaamheden bij [B.V.] in de periode van 1 april 2023 tot en met 30 september 2023 niet volledig en niet juist heeft doorgegeven. Als dat zo is, moet eiseres een bedrag van € 4.489,56 aan uitkering terugbetalen en krijgt zij een boete opgelegd van € 448,96. Eiseres is in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren.
2.3.
Met het besluit van 31 januari 2024 heeft het UWV aan eiseres laten weten dat zij in de periode van 1 april 2023 tot en met 30 september 2023 te veel uitkering heeft ontvangen. Een bedrag van € 4.489,56 wordt van eiseres teruggevorderd.
2.4.
Met een ander besluit van 31 januari 2024 heeft het UWV aan eiseres een boete opgelegd van € 448,96, omdat zij zich niet aan de informatieplicht heeft gehouden. De reden hiervoor is dat eiseres niet juist heeft doorgegeven dat en hoeveel ze heeft gewerkt bij [B.V.] in de periode van 1 april 2023 tot en met 30 september 2023.
2.5.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten.
2.6.
Met het bestreden besluit heeft het UWV de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en de terugvordering en de boete gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de terugvordering van de WW-uitkering en de opgelegde boete. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
De brief van 10 januari 2024
6. Eiseres voert aan dat zij de brief van het UWV van 10 januari 2024 niet heeft ontvangen. Zij stelt dat zij de boete kreeg, omdat zij niet heeft gereageerd op die brief.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres de boete niet heeft gekregen omdat zij niet heeft gereageerd op de brief van 10 januari 2024, maar omdat zij volgens het UWV niet aan haar informatieplicht heeft voldaan. Als zij de brief van 10 januari 2024 niet heeft gehad, dan is zij daardoor niet in haar belangen geschaad, omdat zij in de bezwaarprocedure alles naar voren heeft kunnen brengen wat zij belangrijk vindt. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Wie moet wat bewijzen?
7. Uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, volgt dat een besluit tot herziening en terugvordering van de WW-uitkering een belastend besluit is, waarbij het aan het UWV is om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan, in beginsel op het UWV rust.
Die last om informatie te vergaren brengt met zich mee dat het UWV in dit geval feiten moet aandragen die aannemelijk maken dat eiseres heeft verzuimd al haar gewerkte uren bij [B.V.] volledig door te geven over de periode van 1 april 2023 tot en met 30 september 2023 en dat zij hierdoor de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Als het UWV aan deze bewijslast heeft voldaan, ligt het op de weg van eiseres om de onjuistheid daarvan met tegenbewijs aannemelijk te maken. [1]
De inlichtingenverplichting [2]
8. Het UWV stelt zich op het standpunt dat uit het onderzoek van de loonstroken van de werkgever blijkt dat eiseres al vanaf 3 april 2023 werkte bij [B.V.] en niet vanaf 5 mei 2023, zoals zij zelf heeft opgegeven op het inkomstenformulier. Verder blijkt uit de loonstroken dat ook de opgave van eiseres over de maanden mei 2023 tot en met september 2023 niet klopt. In die periode heeft eiseres meer inkomsten gehad van [B.V.] . Het is de combinatie van deze tekortkomingen die voor het UWV maken dat eiseres de inlichtingenverplichting heeft geschonden.
8.1.
Eiseres heeft bij een medewerkster van het UWV verklaard dat zij met betrekking tot de startdatum bij [B.V.] een vergissing (‘mistake’) heeft gemaakt. Ten aanzien van de inkomstenformulieren over mei 2023 tot en met september 2023 voert eiseres aan dat zij is misleid door een andere medewerkster van het UWV, die haar vertelde dat zij alle afleveringen (bedoeld zal zijn: inkomsten) per week moest invoeren.
8.2.
De rechtbank stelt vast dat in het werkplan van 30 mei 2023, opgesteld door de laatstbedoelde medewerkster van het UWV, staat:
“We hebben elkaar gesproken op 30 mei 2023. U heeft ww aangevraagd om dat u geen werk meer had vanaf 23 maart 2023. U heeft inmiddels alweer werk gevonden voor 28 uur per week bij [bedrijf] in [plaats 2] . U geeft maandelijks uw inkomsten aan ons door en blijft ook 4 sollicitaties per 4 weken aan ons doorgeven.”
De rechtbank is van oordeel dat eiseres bij het aanvragen en toekennen van de WW-uitkering, in het werkplan en op de inkomstenformulieren voldoende duidelijk is gewezen op haar verplichting om de inkomsten per maand door te geven. Door dit niet volledig en niet juist te doen, heeft zij haar inlichtingenverplichting geschonden. Dat eiseres onjuist zou zijn geïnformeerd, is de rechtbank niet gebleken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
De terugvordering
9. Nu vast staat dat eiseres per 3 april 2023 recht had op een lagere WW-uitkering, is de aan eiseres vanaf 1 april 2023 tot en met 30 september 2023 betaalde WW-uitkering herzien en dus gedeeltelijk onverschuldigd betaald. Het UWV was, gelet op de wettelijke bepalingen, in beginsel gehouden om tot terugvordering van het onverschuldigd betaalde bedrag over te gaan. [3]
De boete
10. Omdat eiseres de inlichtingenverplichting heeft geschonden was het UWV verplicht haar een boete op te leggen. [4] Het UWV heeft aan eiseres een boete opgelegd van 10% van het benadelingsbedrag, omdat uitgegaan wordt van geringe verwijtbaarheid. [5] Daarbij heeft het UWV rekening gehouden met het feit dat eiseres wel informatie heeft doorgegeven, maar dat deze niet juist dan wel volledig was.
Dringende redenen
11. Als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. [6] Ook kan het UWV afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. [7]
Onlangs heeft de CRvB de uitleg van het begrip dringende reden verruimd. [8] De CRvB ziet het begrip dringende reden (voortaan) als een open norm waarbinnen het UWV, tegenover het uitgangpunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald, de relevante feiten en omstandigheden zodanig moet afwegen dat die afweging een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zal kunnen doorstaan. Daarbij moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de herziening en terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan.
11.1.
De rechtbank ziet in de door eiseres aangevoerde omstandigheden geen aanleiding om zulke dringende redenen aan te nemen. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de terugvordering en de boete voor eiseres belastend zullen zijn, is niet gebleken dat zij daardoor in een onaanvaardbare situatie terechtkomt. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat eiseres een betalingsregeling kan treffen en dat het UWV bij de invordering rekening moet houden met de financiële situatie van eiseres. Daarbij moet het UWV ten aanzien van de invordering ook rekening houden met de beslagvrije voet.
Ter zitting heeft de gemachtigde van het UWV verklaard dat de terugvordering en de boete nog niet zijn ingevorderd, omdat eiseres geen aflossingscapaciteit heeft. Voor wat betreft de stelling van eiseres dat beslag zou zijn gelegd bij haar partner, overweegt de rechtbank dat niet gebleken is dat dat betrekking heeft op déze terugvordering en boete.
Nu geen sprake is van dringende redenen, heeft het UWV de teveel betaalde uitkering op goede gronden van eiseres teruggevorderd en aan haar een boete opgelegd van
€ 448,96. Deze boete acht de rechtbank passend en geboden.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres de terugvordering en de boete moet betalen.
12.1.
Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.J.C. Paijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 15 oktober 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Werkloosheidswet
Artikel 22a, eerste lid, aanhef en onder a:
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van uitkering en terzake van weigering van uitkering, herziet het UWV een dergelijk besluit of trekt het dat in: a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 24, 25 of 26 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering.
Artikel 25, eerste lid:
1. De werknemer is verplicht aan het UWV op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald.
Artikel 27a, eerste, tweede en achtste lid:
1. Het UWV legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van de verplichting, bedoeld in artikel 25.
2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 25, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen.
8. Het UWV kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Artikel 36, eerste en zesde lid:
1. De uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a of 27 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het UWV teruggevorderd. (..)
6. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Boetebesluit socialezekerheidswetten
Artikel 2. Berekening bestuurlijke boete
1. Indien als gevolg van overtreding van de inlichtingenverplichting sprake is van een benadelingsbedrag, worden bij de vaststelling van de hoogte van de bestuurlijke boete de uitgangspunten in het tweede tot en met het tiende lid in acht genomen.
2. Indien de inlichtingenverplichting opzettelijk is overtreden, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 100 procent van het benadelingsbedrag.
3. Indien sprake is van grove schuld ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 75 procent van het benadelingsbedrag.
4. Indien geen sprake is van opzet of grove schuld ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 50 procent van het benadelingsbedrag.
5. Indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 25 procent van het benadelingsbedrag.
Beleidsregel boete werknemer 2017
Artikel 4. Afstemming van de bestuurlijke boete
3. In de wet is de maximale boete vastgesteld en in het Boetebesluit socialezekerheidswetten zijn uitgangspunten gegeven voor een evenredige boeteoplegging. In aanvulling hierop hanteert het UWV de volgende uitgangspunten:
a. indien bij overtreding van de inlichtingenverplichting sprake is van geringe verwijtbaarheid, hanteert het UWV een boetepercentage van 10%.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 21 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2578 en 16 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1028.
2.Artikel 25 van de Werkloosheidswet (WW).
3.Artikel 36, eerste lid, van de WW.
4.Artikel 27a, eerste lid, van de WW.
5.Artikel 4, derde lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregel boete werknemer 2017.
6.Artikel 36, zesde lid, van de WW.
7.Artikel 27a, achtste lid, van de WW.
8.CRvB 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.