ECLI:NL:RBZWB:2024:6782

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 augustus 2024
Publicatiedatum
4 oktober 2024
Zaaknummer
10826502 - MB VERZ 23-463
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersboete wegens parkeren op vergunninghoudersplaats, schending hoorplicht en redelijke termijn

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 augustus 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een boete ontvangen voor het parkeren op een parkeerplaats voor vergunninghouders in strijd met de aan de vergunning verbonden voorwaarden. Betrokkene stelde dat zijn vergunning niet zichtbaar was omdat deze uit de hoes was gevallen. Hij voerde aan dat de verbalisanten de vergunning hadden kunnen controleren aan de hand van het kenteken, maar dit niet hadden gedaan. De officier van justitie verklaarde het beroep ongegrond, waarna betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter.

Tijdens de zitting heeft de kantonrechter vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, inderdaad had plaatsgevonden. Echter, de kantonrechter oordeelde ook dat de officier van justitie betrokkene niet in de gelegenheid had gesteld om te worden gehoord, wat in strijd is met de wet. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was. De kantonrechter heeft de boete vervolgens gematigd met 25% vanwege de schending van de hoorplicht en nogmaals met 25% vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van berechting.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter besloten de boete te matigen tot nihil en de beslissing van de officier van justitie te vernietigen. Betrokkene moet het bedrag dat hij te veel aan zekerheid heeft betaald, terugkrijgen van de officier van justitie. Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.H. de Brouwer, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken op 5 augustus 2024. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Middelburg
zaaknummer : 10826502 \ MB VERZ 23-463
CJIB-nummer : 2062 5422 4869 1313
uitspraakdatum : 5 augustus 2024
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene]
[adres]
[woonplaats]
hierna: betrokkene

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 5 augustus 2024. Namens de officier van justitie is verschenen mr. A. de Vreeze (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Betrokkene is ook verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: voertuig parkeren op parkeerplaats voor vergunninghouders in strijd met de aan vergunning verbonden voorwaarden op de Sint Domusstraat te Zierikzee (gemeente Schouwen-Duivenland) op 29 maart 2022 om 11:15 uur.
Betrokkene heeft in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat de gedraging niet is verricht. De vergunning is tijdens het dichtgooien van de autodeur uit de daarvoor bestemde hoes gevallen en was daarom voor de verbalisant niet zichtbaar. Betrokkene heeft momenteel een nieuwe hoes, waardoor zijn vergunning beter blijft zitten. Betrokkene heeft in het beroepschrift foto’s toegevoegd om te bewijzen dat hij wel een vergunning heeft. Tot slot stelt betrokkene dat er een tweede nummerbord op zijn vergunning staat, maar dat hij dit niet expres met zijn tweede auto gaat uitproberen. Meerdere personen die betrokkene na deze boete heeft gesproken, gaven aan dat het een fout was en dat de boete teruggedraaid moet worden. De verbalisanten hadden de vergunning kunnen bekijken door het kenteken te controleren, maar dat hebben zij nagelaten. Op zitting heeft betrokkene de standpunten herhaalt die hij in beroepschrift had aangevoerd.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep inhoudelijk ongegrond te verklaren. Betrokkene stelt een vergunning te hebben, maar dat deze uit de daarvoor bestemde hoes was gevallen. Dit is volgens de zittingsvertegenwoordiger niet verweten, maar is er aan betrokkene verweten dat hij niet heeft voldaan aan de vergunning verbonden voorwaarden. Betrokkene is bij de officier van justitie niet gewezen op het recht om gehoord te worden. De zittingsvertegenwoordiger verzoekt de boete te matigen met 25% aangezien er sprake is geweest van schending van de hoorplicht. Ook de redelijke termijn is overschreden waardoor de zittingsvertegenwoordiger verzoekt de boete nogmaals te matigen met 25%.

Overwegingen

Inhoudelijk
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken in het dossier voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht. De boete is dus terecht opgelegd.
Schending hoorplicht
Betrokkene heeft, zonder tussenkomst van een gemachtigde, beroep aangetekend bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft betrokkene niet in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Dit is in strijd met de wet, omdat niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarden om van horen af te zien. Volgens vaste rechtspraak dient dit te leiden tot vernietiging van de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep. Het beroep tegen die beslissing is om die reden gegrond.
De kantonrechter ziet verder reden de boete te matigen met 25%, omdat sprake is van een structurele schending van de hoorplicht (zie het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2022:9934).
Schending redelijke termijn
Een ieder heeft recht op behandeling van zijn rechtszaak binnen een redelijke termijn (artikel 6, lid 1 van het EVRM). Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:GHARL:2017:1777) is sprake van schending van die redelijke termijn van berechting wanneer de procedure bij de officier van justitie en de kantonrechter tezamen langer dan twee jaar heeft geduurd. Deze termijn vangt aan bij het opleggen van de boete. In dit geval is de boete opgelegd op 21 april 2022 en is de redelijke termijn dus met meer dan drie maanden overschreden.
Omdat sprake is van een overschrijding zal de kantonrechter de boete nogmaals matigen met 25% (zie ECLI:NL:GHARL:2023:6369). Het beroep tegen de inleidende beschikking is gelet hierop gedeeltelijk gegrond en die beschikking zal worden gewijzigd. Het bedrag dat betrokkene te veel aan zekerheid heeft betaald moet door de officier van justitie worden terugbetaald.
In combinatie met de schending van de hoorplicht en de overschrijding van redelijke termijn ziet de kanonrechter in wat betrokkene heeft aangevoerd aanleiding om de boete te matigen tot nihil.
Het beroep is gelet op de matiging gedeeltelijk gegrond. De beslissing van de officier van justitie zal worden gewijzigd. Het bedrag dat betrokkene te veel aan zekerheid heeft betaald moet door de officier van justitie worden terugbetaald.

Beslissing

De kantonrechter:
  • verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep gegrond en vernietigt die beslissing;
  • wijzigt de beslissing van de officier van justitie in die zin dat de boete wordt gematigd tot nihil;
  • draagt de officier van justitie op het bedrag van € 109,- dat betrokkene te veel als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terug te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.H. de Brouwer, kantonrechter, bijgestaan door de griffier X.L.C.M. van Sprundel, en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2024.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.
Datum verzending: