ECLI:NL:RBZWB:2024:6778

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 augustus 2024
Publicatiedatum
4 oktober 2024
Zaaknummer
10826689 - MB VERZ 23-470
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersboete wegens identiteitsfraude en schending van hoorplicht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 augustus 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden met een voertuig zonder goed werkende remlichten op 28 januari 2022. Betrokkene stelde dat zij niet de bestuurder was en dat er identiteitsfraude had plaatsgevonden. De officier van justitie had het beroep van betrokkene ongegrond verklaard, waarna betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter.

Tijdens de zitting op 5 augustus 2024 was betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, was wel aanwezig. De kantonrechter oordeelde dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was vastgesteld door de verbalisant. Betrokkene had geen bewijsstukken overgelegd ter onderbouwing van haar claim van identiteitsfraude, waardoor de kantonrechter geen aanleiding zag om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant.

Echter, de kantonrechter constateerde dat betrokkene niet was gehoord door de officier van justitie, wat in strijd was met de wet. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was. Daarnaast was er sprake van een schending van de redelijke termijn, aangezien de procedure langer dan twee jaar had geduurd. De kantonrechter besloot de boete te matigen met 25% vanwege deze schendingen. Uiteindelijk werd het beroep gedeeltelijk gegrond verklaard, en de kantonrechter droeg de officier van justitie op om het te veel betaalde bedrag aan betrokkene terug te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Middelburg
zaaknummer : 10826689 \ MB VERZ 23-470
CJIB-nummer : 8062 5422 4736 5214
uitspraakdatum : 5 augustus 2024
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene]
[adres]
[woonplaats]
hierna: betrokkene

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 5 augustus 2024. Namens de officier van justitie is verschenen mr. A. de Vreeze (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Betrokkene is niet verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: als bestuurder van een voertuig rijden, terwijl voertuig niet voorzien is van goed werkende remlichten op de het Groene Woud te Middelburg op 28 januari 2022 om 23:00.
Betrokkene heeft in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat de gedraging niet is verricht. Betrokkene stelt dat het kenteken niet op haar naam staat. Door contact op te nemen met het Openbaar Ministerie is zij erachter gekomen dat er identiteitsfraude is gepleegd. Iemand heeft een identiteitsbewijs laten zien met de gegevens van betrokkene erop. Betrokkene stelt dat zij ten tijde van de gedraging met vriendinnen uit eten was in Goes. Hier is zij met de auto naartoe gereden. Betrokkene heeft een afspraak gemaakt voor een verzoek tot aangifte van identiteitsfraude. Op dit moment is betrokkene aan het afwachten totdat de politie contact met haar opneemt om de aangifte op te nemen.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep inhoudelijk ongegrond te verklaren . Betrokkene stelt de identiteitsfraude te kunnen onderbouwen, maar heeft geen bewijsstukken ter onderbouwing meegestuurd. Hierdoor is er bij de zittingsvertegenwoordiger geen twijfel ontstaan. De identiteit werd vastgesteld door middel van een rijbewijs tijdens de staandehouding. Daaruit zijn de gegevens van betrokkene geconstateerd. Wel is betrokkene bij de officier van justitie niet gewezen op het recht om gehoord te worden. Daarom verzoekt de zittingsvertegenwoordiger de boete te matigen met 25% aangezien er sprake is geweest van schending van de hoorplicht. Ook de redelijke termijn is overschreden, waardoor de zittingsvertegenwoordiger verzoekt de boete nogmaals te matigen met 25%.

Overwegingen

Termijnoverschrijding kantonrechter
Betrokkene heeft het beroep bij de kantonrechter te laat ingesteld. Voor het instellen van beroep geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Die termijn eindigde in dit geval op 13 juni 2022. Het beroepschrift is echter pas op 20 juni 2022 ontvangen. Dat is te laat. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt - kort gezegd - dat een te laat ingesteld beroep tóch ontvankelijk kan zijn, wanneer het de betrokkene niet kan worden toegerekend dat te laat beroep is ingesteld.
In de uitnodiging voor de zitting is betrokkene erop gewezen dat als het beroep te laat is ingediend en daarvoor geen geldige reden is aangevoerd, het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Betrokkene is echter niet verschenen op de zitting. De kantonrechter is van oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar aangezien betrokkene meerdere belangrijke deadlines had voor school. De kantonrechter passeert de termijnoverschrijding.
De kantonrechter zal vervolgens het beroep tegen de boete inhoudelijk beoordelen.
Inhoudelijk
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken in het dossier - met name uit de verklaring van de verbalisant - voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht en wel door betrokkene. De kantonrechter ziet in wat betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. Er is geen begin van aannemelijkheid voor de door betrokkene gestelde identiteitsfraude. De boete is dus terecht opgelegd. De kantonrechter ziet in wat betrokkene heeft aangevoerd ook geen aanleiding om de boete te matigen.
Schending hoorplicht
Betrokkene heeft, zonder tussenkomst van een gemachtigde, beroep aangetekend bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft betrokkene niet in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Dit is in strijd met de wet, omdat niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarden om van horen af te zien. Volgens vaste rechtspraak dient dit te leiden tot vernietiging van de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep. Het beroep tegen die beslissing is om die reden gegrond.
De kantonrechter ziet verder reden de boete te matigen met 25%, omdat sprake is van een structurele schending van de hoorplicht (zie het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2022:9934).
Schending redelijke termijn
Een ieder heeft recht op behandeling van zijn rechtszaak binnen een redelijke termijn (artikel 6, lid 1 van het EVRM). Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:GHARL:2017:1777) is sprake van schending van die redelijke termijn van berechting wanneer de procedure bij de officier van justitie en de kantonrechter tezamen langer dan twee jaar heeft geduurd. Deze termijn vangt aan bij het opleggen van de boete. In dit geval is de boete opgelegd op 28 januari 2022 en is de redelijke termijn dus met meer dan zes maanden overschreden.
Omdat sprake is van een overschrijding zal de kantonrechter de boete nogmaals matigen met 25% (zie ECLI:NL:GHARL:2023:6369). Het beroep tegen de inleidende beschikking is gelet hierop gedeeltelijk gegrond en die beschikking zal worden gewijzigd. Het bedrag dat betrokkene te veel aan zekerheid heeft betaald moet door de officier van justitie worden terugbetaald.

Beslissing

De kantonrechter:
  • verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep gegrond en vernietigt die beslissing;
  • verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond en wijzigt de inleidende beschikking in zoverre dat het bedrag van de boete wordt gewijzigd in
€ 56,25 plus € 9,- administratiekosten;
- draagt de officier van justitie op het bedrag van € 43,75 dat betrokkene te veel als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terug te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.H. de Brouwer, kantonrechter, bijgestaan door de griffier X.L.C.M. van Sprundel, en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2024.
Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.
Datum verzending: