In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 september 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de WOZ-waarde van zijn restaurant beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van het onroerend goed vastgesteld op € 1.067.000, wat door de belanghebbende als te hoog werd betwist. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de waarde voldoende heeft onderbouwd met vergelijkingsobjecten en een bottom-up berekening. Belanghebbende stelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende rekening had gehouden met de coronamaatregelen, maar de rechtbank oordeelt dat de huurprijzen reeds de effecten van de pandemie reflecteren. Daarnaast wordt het verzoek van belanghebbende om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de overschrijding minder dan twaalf maanden bedraagt en het financiële belang onder de € 1.000 ligt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven.