ECLI:NL:RBZWB:2024:6392

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
10-025109-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van beroepsgeheim door advocaat in strafzaak met georganiseerde drugscriminaliteit

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 september 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een advocaat die zijn beroepsgeheim en wettelijke geheimhoudingsplichten heeft geschonden. De verdachte, geboren in 1978, heeft in 2020 als advocaat een cliënt laten meeluisteren met het politieverhoor van een andere cliënt, die op dat moment in beperkingen zat. Dit werd aan het licht gebracht door onderschepte Encrochat-gesprekken in een ander strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zijn bijzondere positie in de rechtsbedeling heeft misbruikt en een faciliterende rol heeft gespeeld bij het in stand houden van georganiseerde drugscriminaliteit. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen, wat de rechtbank als ernstig beschouwde. De rechtbank benadrukte de zware verantwoordelijkheid van een advocaat en de noodzaak om de integriteit van het beroep te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 10-025109-23
vonnis van de meervoudige kamer van 17 september 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1978, te [geboorteplaats] , [land] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
raadsman mr. N. Claassen, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 september 2024, waarbij de officier van justitie mr. W. Bos en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is (tweemaal) gewijzigd volgens artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 22 april 2020 als advocaat zijn beroepsgeheim en wettelijke geheimhoudingsplichten heeft geschonden door een derde mee te laten luisteren met een verdachtenverhoor of te informeren over de inhoud van dit verhoor, terwijl voor verdachte op dat moment beperkingen van toepassing waren.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Hij baseert zich daarbij op het proces-verbaal van bevindingen op pagina 16 e.v. waaruit volgt dat de politie - tijdens een ander strafrechtelijk onderzoek - is gestuit op gesprekken van een Enchrochatgebruiker die zich
[gebruikersnaam 1]noemt. Deze
[gebruikersnaam 1]is geïdentificeerd als [naam 1] en deelt via Encrochat informatie met een derde over een verdachtenverhoor van [naam 2] , die kort voor dat verhoor was aangehouden en op dat moment in beperkingen zat. Gelet op de datum en het tijdstip waarop die informatie wordt gedeeld en gelet op de chronologie van die informatie moet
[gebruikersnaam 1] /[naam 1] deze informatie uit het politieverhoor van [naam 2] hebben gekregen tijdens dit verhoor of net erna. Dit verhoor werd telefonisch bijgewoond door verdachte die als advocaat zijn cliënt [naam 2] bijstond. Verdachte was destijds ook de advocaat van [naam 1] . Gelet op de beperkingen die golden en gelet op de onderschepte Encrochatberichten kan deze informatie niet anders dan via verdachte bij
[gebruikersnaam 1]/ [naam 1] terecht zijn gekomen. De in het verhoor door de politie verstrekte informatie valt (mede) onder de Wet politiegegevens, tot geheimhouding waarvan verdachte verplicht was.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde feit en daarbij het volgende aangevoerd.
Het doorbreken van beperkingen kan niet worden gekwalificeerd als schending van enig geheim. Artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is in deze situatie niet van toepassing; het ziet slechts op de verhouding tussen advocaat en cliënt. Het beschermde belang is de vertrouwensrelatie tussen advocaat en cliënt. Het is aan de tuchtrechter om te oordelen over een vermeende schending van de in de gedragsregels en in de Advocatenwet (Advw) vastgelegde geheimhoudingsplicht voor advocaten.
Gedragsregel 3 (vertrouwelijkheid) kan doorbroken worden als een cliënt toestemming geeft. Gedragsregel 4 ziet op de openheid van communicatie. Telefonische verhoorsbijstand valt niet onder de reikwijdte van deze gedragsregel en deze regel ziet juist op de bescherming van cliëntbelangen. Overtreding van deze gedragsregels valt onder het tuchtrecht en niet onder artikel 272 Sr.
Ook schending van de artikelen 10 en 10a Advw kan geen schending van artikel 272 Sr opleveren, maar slechts tot tuchtrechtelijke verwijtbaarheid leiden. Artikel 11a Advw, waarin de geheimhoudingsplicht van advocaten is gecodificeerd, ziet expliciet op schending van de geheimhouding ten opzichte van de cliënt. Het ten laste gelegde delen van informatie tijdens beperkingen staat los van het beroepsgeheim dat in artikel 11a Advw is opgenomen: dat beroepsgeheim kan doorbroken worden met toestemming van de cliënt en dat onderschrijft dat dit geen betrekking heeft op beperkingen.
De Wet politiegegevens ziet op het verwerken van politiegegevens, zijnde persoonsgegevens, in relatie tot privacybescherming en niet op de situatie van door het Openbaar Ministerie opgelegde beperkingen. De advocaat is bovendien niet gebonden aan de in artikel 7 Wet politiegegevens vastgelegde geheimhoudingsplicht.
Daarnaast is betoogd dat ten tijde van het verstrekken van de informatie er nog geen beperkingen golden. Vermelding daarvan op de meldingsformulieren van de consultatiebijstand en de inverzekeringstelling betekent niet dat de beperkingen op dat moment al golden. Het bevel beperkingen is op 22 april 2022 om 15.15 uur uitgereikt aan [naam 2] en gold pas vanaf dat moment. Verdachte heeft vóór 15.15 uur een korte samenvatting van het verhoor verstrekt aan een derde, mondeling of schriftelijk.
Dat verdachte een derde heeft laten meeluisteren met het verhoor van [naam 2] kan niet wettig en overtuigend worden bewezen. De zendmastgegevens, de inhoud van de berichten en de volgorde van de gedeelde berichten zijn daartoe niet voldoende. Het verhoor duurde van 14.17 tot 15.04 uur en de berichten zijn gedeeld tussen 15:15:45 en 15.17:53 uur.
Bovendien werden verhoren of langere vertrouwelijke gesprekken altijd discreet
en dus met oordoppen in gevoerd. Tot slot kan niet bewezen worden verklaard dat de informatie is gedeeld met [naam 1] (wel ‘met een persoon’), omdat het bewijs daarvoor ontbreekt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in de voetnoten van dit vonnis vermeld.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.3
Beoordeling
Wettelijke bepalingen en gedragsregels
Verdachte wordt verweten dat hij zijn beroepsgeheim als advocaat en/of meerdere wettelijke geheimhoudingverplichtingen heeft geschonden. Bij de beoordeling van dat verwijt zal de rechtbank eerst een overzicht geven van de bepalingen in strijd waarmee verdachte zou hebben gehandeld.
Verdachte is advocaat en als zodanig onderworpen aan - onder meer - de Advw en de Gedragsregels voor advocaten 2018 (de gedragsregels).
In artikel
10 Advwis bepaald dat advocaten hun praktijk uitoefenen overeenkomstig de bevoegdheden en vereisten, bij de Wetboeken van Burgerlijke Rechtsvordering en Strafvordering en bij de bijzondere wetten en besluiten gegeven en gevorderd, en overeenkomstig de Advocatenwet en de daarop berustende verordeningen en besluiten.
Per 1 januari 2015 zijn in artikel
10a lid 1 Advwvijf voor alle advocaten geldende beroepswaarden opgenomen die de advocaat bij de uitoefening van zijn beroep in acht dient te nemen, waaronder de beroepswaarde vertrouwelijkheid: een advocaat is een professioneel vertrouwenspersoon. Op hem rust op grond van
artikel 11a Advween wettelijke geheimhoudingsplicht: voor zover niet bij wet anders is bepaald, is de advocaat ten aanzien van al hetgeen waarvan hij uit hoofde van zijn beroepsuitoefening als zodanig kennis neemt tot geheimhouding verplicht.
In gedragsregel 3 is de wettelijke geheimhoudingsplicht uitgewerkt en is - voor zover hier van belang - onder meer vastgelegd dat de advocaat dient te zwijgen over bijzonderheden van door hem behandelde zaken, de persoon van zijn cliënt en de aard en omvang van diens belangen. Bij het verstrekken van informatie aan derden over een zaak die bij hem in behandeling is of was neemt de advocaat niet alleen de belangen van zijn cliënt, maar ook gerechtvaardigde andere belangen in acht. De advocaat verstrekt geen informatie zonder instemming van de cliënt. Gedragsregel 4 ziet op openheid over onder meer meeluisteren. Daarin is - voor zover hier van belang - vastgelegd dat als een advocaat een cliënt of een derde aan de telefoon of via een ander communicatiemiddel laat meeluisteren hij dat vooraf (aan zijn gesprekspartner) moet mededelen.
De gedragsregels vormen een uitwerking van de wettelijke betamelijkheidsnorm van artikel 46 Advw en van de kernwaarden uit artikel 10a Advw. Volgens vaste tuchtrechtspraak zijn de gedragsregels bedoeld als richtlijn voor de advocaat. De gedragsregels gaan uit van een aspiratieve moraal: van een behoorlijk advocaat kan in verband met zijn belangrijke maatschappelijke positie worden verwacht dat hij zich op positieve wijze inspant om de gedragsregels na te leven en dat hij zich daarbij steeds laat leiden door de kernwaarden van het beroep.
Op grond van artikel 7 lid 2 Wet politiegegevens zijn personen buiten de politie aan wie politiegegevens zijn verstrekt verplicht tot geheimhouding daarvan behoudens voor zover een bij of krachtens de wet gegeven voorschrift tot verstrekking verplicht of zijn taak daartoe noodzaakt. Politiegegevens zijn persoonsgegevens, d.w.z. informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon die wordt verwerkt in het kader van de uitvoering van de politietaak, bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de Politiewet.
Het oordeel van de rechtbank
Op 22 april 2020 om 09.13 uur is [naam 2] , cliënt van verdachte, in verzekering gesteld. [1] Verdachte is daarover via het ‘Meldingsformulier inverzekeringstelling’ op 22 april 2020 omstreeks 09.46 uur geïnformeerd. Op dat formulier staat onder meer vermeld “Beperkingen opgelegd: ja op last van de officier van justitie alle beperkingen”. [2] De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij ervan uitgaat dat dat formulier het formulier is zoals hij het heeft ontvangen. Op grond van artikel 62 lid 1 en 2 jo. art. 60 Sv kan de officier van justitie tegen een in verzekering gestelde verdachte maatregelen in het belang van het onderzoek bevelen, waaronder beperkingen met betrekking tot het ontvangen van bezoek, telefoonverkeer, briefwisseling en de uitreiking van kranten, lectuur of andere gegevensdragers. In dit geval heeft de officier van justitie aan [naam 2] alle genoemde beperkingen opgelegd. Die beslissing was op 21 april 2022 al genomen en aan de politie meegedeeld. [3] Verdachte heeft niet ontkend dat hij informatie uit het verdachtenverhoor van [naam 2] heeft verstrekt aan een derde. Hij heeft ook niet ontkend dat hij het meldingsformulier inverzekeringstelling met de mededeling over de beperkingen heeft ontvangen vóór het verdachtenverhoor van [naam 2] , maar heeft zich op het - volgens hem binnen de advocatuur breed gedragen - standpunt gesteld dat beperkingen pas gelden als het daartoe strekkende bevel schriftelijk aan een verdachte is uitgereikt. Dat standpunt vindt geen steun in het recht, nu artikel 62a Sv niet bepaalt dat een bevel beperkingen schriftelijk moet worden gegeven: een dergelijk bevel is vormvrij. Ook in de tuchtrechtspraak wordt ervan uitgegaan dat een advocaat van een verdachte bekend is of had moeten zijn met beperkingen op het moment dat hem het meldingsformulier inverzekeringstelling met die mededeling is toegezonden, en die beperkingen vanaf dat moment in acht moet nemen (
zie onder meer Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 25 maart 2024, ECLI:NL:TADRAMS:2024:47). Op grond van artikel 10 Advw was verdachte, als advocaat, gehouden tot naleving van de opgelegde beperkingen.
Het politieverhoor van [naam 2] vond plaats op 22 april 2020 van circa 14.17 tot 15:04 uur. [4] Verdachte heeft het verhoor vanuit zijn kantoor telefonisch bijgewoond vanwege de toen geldende coronamaatregelen. Verdachte heeft ter zitting bekend dat hij informatie uit het politieverhoor van [naam 2] heeft gedeeld met de gebruiker van het Encrochataccount
[gebruikersnaam 1] . [5] Volgens verdachte was dat tijdens een korte pauze op het einde van het verhoor en voordat het bevel beperkingen werd uitgereikt aan zijn cliënt. Hij heeft zich niet uitgelaten over de identiteit van
[gebruikersnaam 1]en heeft ontkend dat hij hem heeft laten meeluisteren met het verhoor. Hij heeft niet willen zeggen op welke manier de informatie is gedeeld met
[gebruikersnaam 1]. [6]
Uit het proces-verbaal met [kenmerk 1] volgt dat de politie de gebruiker van Encrochataccount
[gebruikersnaam 1]onder meer op basis van zendmastgegevens en chatberichten heeft geïdentificeerd als [naam 1] . [7]
Het tijdstip van de Encrochatgesprekken
De rechtbank stelt vast dat er onduidelijkheid is over het exacte tijdstip van de hierna genoemde Encrochatgesprekken. Volgens de verdediging moet bij de oorspronkelijk genoteerde tijdstippen niet één maar twee uur worden opgeteld. De officier van justitie heeft in het midden gelaten of bij de tijden een of twee uur dient te worden opgeteld. Gelet op de omvang van de door
[gebruikersnaam 1]aan
[gebruikersnaam 2]verstrekte informatie gaat de rechtbank ervan uit dat die informatie niet direct bij aanvang van het verhoor - rond 14.17 uur - bekend was. Dat betekent dat bij de oorspronkelijke tijdstippen niet één maar twee uur moet worden opgeteld.
In de Encrochatgesprekken tussen
[gebruikersnaam 1]en
[gebruikersnaam 2]op 22 april 2022 tussen (vermoedelijk) circa 15:16 uur en 15.19 uur schrijft
[gebruikersnaam 1]onder meer naar aanleiding van een vraag van
[gebruikersnaam 2]of alles ‘oké’ is:
nee foute boel
meerdere verdenkingen productie
verhoor is nog bezig ben nu luisteren
[verdachte] is kk lauw
Dit mag allemaal niet
Hij zit beperkingen
Op 22 april 2020 om 19.44 uur vond er een Encrochatgesprek plaats tussen
[gebruikersnaam 1]en
[gebruikersnaam 3].
[gebruikersnaam 1]schrijft dan:
Heb erbij gezeten bij verhoor
Gaat telefinsch
Door corona
Zat bij advocaat
En heb hem 500 gegeven [8]
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit deze berichten geen andere conclusie volgen dan dat
[gebruikersnaam 1]daadwerkelijk heeft meegeluisterd met het verhoor van [naam 2] . De rechtbank acht daarbij mede van belang dat de door
[gebruikersnaam 1]verstrekte inhoudelijke informatie over het verhoor (ook) juist is, de chronologische volgorde van de door
[gebruikersnaam 1]verstrekte informatie bovendien overeenkomt met de chronologische volgorde van zijn bespreekpunten uit het verhoor en Encrochatgebruikers er destijds op vertrouwden dat zij vrijuit konden communiceren.
De telefoon met het Encrochat-ID
[gebruikersnaam 1]heeft op 22 april 2022 een reisbeweging gemaakt vanuit [plaats 1] (de woonplaats van [naam 1] ) naar [plaats 2] , waar het toenmalige kantoor van verdachte zich bevond. Die telefoon straalde om 12:14 en van 14.23 uur tot 15:43 uur een mast aan in [plaats 2] , op 1,94 km afstand van dat kantoor. [9]
Op grond van al deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte zijn cliënt [naam 1] heeft laten meeluisteren met het politieverhoor van zijn cliënt [naam 2] , die op dat moment in beperkingen zat.
Artikel 272 Sr
Artikel 272 Sr stelt onder meer degene strafbaar die enig geheim waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde van beroep of wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren, opzettelijk schendt.
Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een geheim in de zin van art. 272 Sr kunnen onder meer de aard van de informatie, het moment dat de geheimhoudingsplichtige daarvan kennis kreeg en de hoedanigheid waarin hij daarvan kennis kreeg van belang zijn (
HR 14 juni 2005, NJ 2005/354). Het schenden van een geheim in de zin van artikel 272 Sr moet worden uitgelegd als het verstrekken van geheime gegevens aan een ander die tot kennisneming daarvan onbevoegd is (
zie o.m. HR 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:523 en HR 21 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1264).
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de inhoud van het verdachtenverhoor van [naam 2] valt aan te merken als politiegegevens in de zin van de Wet politiegegevens. (Door)verstrekking van politiegegevens is in beginsel uitgesloten, behalve in de (hier niet aan de orde zijnde) situatie dat een bij of krachtens de wet gegeven voorschrift tot verstrekking verplicht of iemands taak daartoe noodzaakt. Dat betekent dat verdachte de in artikel 7 Wet politiegegevens opgenomen geheimhoudingsplicht heeft geschonden.
Nog tijdens het (eerste) verhoor van [naam 2] , die net daarvoor - op een zogeheten ‘klapdag’ - was aangehouden heeft verdachte [naam 1] in de gelegenheid gesteld om zelf kennis te nemen van de in dat verhoor door de politie voorgehouden informatie. Verdachte was - en is - advocaat en in die hoedanigheid op grond van de artikelen 10a en 11a Advw en gedragsregel 3 tot vertrouwelijkheid en geheimhouding gehouden. Ook gedragsregel 4 is geschonden: verdachte heeft immers niet medegedeeld dat hij [naam 1] liet meeluisteren met het verdachtenverhoor van [naam 2] . Verdachte heeft verklaard dat de rechtbank er van uit kan gaan dat hij toestemming had van [naam 2] om zijn politieverhoor met een derde te delen. Dit standpunt vindt geen steun in het dossier en is ook overigens niet relevant, nu de rechtbank eerder heeft overwogen dat [naam 2] zich ten tijde van zijn verhoor in beperkingen bevond. De rechtbank merkt daarbij ten overvloede op dat verdachte op grond van de gedragsregels gehouden was om (ook) de verhorende politieambtenaren vooraf te informeren over het meeluisteren door [naam 1] .
Op grond van voormelde feiten en omstandigheden acht de rechtbank de ten laste gelegde overtreding van artikel 272 Sr wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 22 april 2020 te [plaats 2]
een geheim, waarvan hij wist dat hij uit hoofde van zijn beroep, namelijk het beroep advocaat (welk beroep is onderworpen aan (onder meer) regel 3 en 4 van de gedragsregels advocatuur) en wettelijke voorschriften, te weten art. 62 Wetboek van Strafvordering, artt. 10, 10a en 11a Advocatenwet en artikel 7 Wet Politiegegevens verplicht was het te bewaren, opzettelijk heeft geschonden door informatie te delen met een onbevoegde derde, te weten door een persoon genaamd [naam 1] , mee te laten luisteren met het verdachtenverhoor van een andere persoon, te weten [naam 2] (voor wie op dat moment beperkingen van toepassing waren).
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Primair is het standpunt dat er geen straf dient te worden opgelegd, gelet op de betoogde vrijspraak. Als de rechtbank toch tot enige strafoplegging komt, is subsidiair betoogd dat een geheel voorwaardelijke taakstraf of een onvoorwaardelijke taakstraf passend is, gelet op de lange tijd die er tussen het gepleegde feit en de berechting heeft gezeten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich als strafrechtadvocaat schuldig gemaakt aan het opzettelijk schenden van zijn beroepsgeheim. Hij wist dat zijn cliënt [naam 2] in beperkingen zat en heeft desondanks een derde laten meeluisteren met een verhoor dat verdachte zelf vanwege coronamaatregelen telefonisch vanaf zijn kantoor bijwoonde. Een advocaat heeft een bijzondere positie in de rechtsbedeling. Dat brengt voor een advocaat een zware verantwoordelijkheid mee om met zijn opdracht, privileges en bevoegdheden (waaronder toegang als raadsman tot een verdachte in voorarrest aan wie beperkingen zijn opgelegd) op zorgvuldige wijze om te gaan. Verdachte heeft die bijzondere positie misbruikt. Hij heeft zijn integriteit te grabbel gegooid - naar het zich laat aanzien voor vijfhonderd euro - en het vertrouwen van rechters, officieren van justitie en de politie beschaamd. Daarbij komt dat door het strafbare handelen van één advocaat ook andere advocaten in hun professionele optreden mogelijk met aarzeling en terughoudendheid worden bejegend. Het handelen van verdachte kan ook leiden tot concurrentievervalsing: het lijkt immers aantrekkelijker voor verdachten om zich te wenden tot een advocaat die soepeler omgaat met de wet en de gedragsregels dan zijn beroepsgenoten.
Beperkingen worden in de regel opgelegd om te voorkomen dat een verdachte contact heeft met de buitenwereld en daarmee een (lopend) onderzoek frustreert. [naam 2] werd in [onderzoek 1] verdacht van medeplegen van Opiumwetgerelateerde feiten en de uiteindelijke strafzaak tegen hem is inmiddels onherroepelijk afgedaan met onder meer oplegging van een gevangenisstraf van zes jaar. [naam 1] werd in onderzoek [onderzoek 2] ook vervolgd voor Opiumwetgerelateerde feiten. In zijn zaak zijn procesafspraken gemaakt, inhoudende onder meer een gevangenisstraf van drie jaar, die nog aan de rechtbank moeten worden voorgelegd. Verdachte was de raadsman van zowel [naam 2] als [naam 1] . In het verdachtenverhoor van [naam 2] werd door de politie inzage gegeven in de resultaten van het onderzoek dat in de periode vóór zijn aanhouding had plaatsgevonden. Uit de gesprekken die
[gebruikersnaam 1]met
[gebruikersnaam 2]heeft, blijkt dat het verhoor van [naam 2] hen onder meer duidelijk maakt waar invallen hebben plaatsgevonden, hoeveel geld er is gevonden, dat de politie nog iemand ‘op de korrel’ heeft en dat die moet worden ingeseind omdat daar nog ketels staan. Door
[gebruikersnaam 1]/ [naam 1] te laten meeluisteren met het verhoor heeft verdachte op zijn minst een faciliterende rol gespeeld bij het in stand houden van de georganiseerde drugscriminaliteit. Verdachte wist immers dat hij te maken had met een persoon die belang had bij de gedeelde informatie. Mogelijk is daarbij het onderzoek van politie en justitie gedwarsboomd.
De rechtbank neemt het verdachte bovendien kwalijk dat hij ter zitting geen verantwoordelijkheid heeft genomen. Hij heeft de vragen van de rechtbank veelal ontwijkend beantwoord. Hij sprak over een grijs gebied en opereren op het scherpst van de snede, waarmee hij nog altijd lijkt te vinden dat zijn handelen verdedigbaar is. Zijn motieven zijn onduidelijk gebleven: op de vraag waarom hij informatie heeft gedeeld met een derde heeft hij geen antwoord willen geven.
Met het oog op de strafdoelen van vergelding en generale preventie kan niet worden volstaan met de door de officier van justitie geëiste straf. Verdachte heeft de kernwaarden van de advocatuur in het hart geraakt én de georganiseerde drugscriminaliteit gefaciliteerd. Vanwege de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf.
De rechtbank houdt in strafverlagende zin rekening met het tijdsverloop in de strafrechtprocedure. De rechtbank zal een deel van de straf voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaar, omdat verdachte de ernst en het verwerpelijke van zijn handelen niet lijkt in te zien. Een steuntje in de rug lijkt nodig om verdachte te behoeden voor nieuwe misstappen.
Alles afwegend legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 272 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijke schending van een beroepsgeheim en een wettelijke geheimhoudingsplicht, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van vijf (5) maanden, waarvan twee (2) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter,
mrs. P.A.M. Wijffels en K. Verschueren, rechters,
in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop en mr. J. van Biert, griffiers,
en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 september 2024.
Mr. Verschueren is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 22 april 2020 te [plaats 2] en/of in Nederland,
een geheim, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van zijn beroep, namelijk het beroep advocaat (welk beroep is onderworpen aan (onder meer) regel 3 en 4 van de gedragsregels advocatuur) en/of een wettelijk voorschrift, te weten art. 62 Wetboek van Strafvordering, artt. 10, 10a en/of 11a Advocatenwet en/of artikel 7 Wet politiegegevens, verplicht was het te bewaren, opzettelijk heeft geschonden door informatie te delen met onbevoegde derden, te weten door een persoon genaamd [naam 1] , in elk geval een persoon, mee te laten luisteren en/of informatie te verstrekken over/uit het verdachtenverhoor van een andere persoon, te weten [naam 2] (voor wie op dat moment beperkingen van toepassing waren);
artikel 272 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal genaamd [naam 3] met [kenmerk 2] van de Districtsrecherche Rijnmond-Noord, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 44.
2.Het proces-verbaal van bevindingen met nummer 709, opgenomen op dossierpagina 37 van het eindproces-verbaal.
3.De afspraakjournaalmutatie, opgenomen in het aanvullend proces-verbaal van 29 augustus 2024, pagina 3.
4.Het proces-verbaal van bevindingen [documentcode 1] met nummer 67, pagina 16 van het eindproces-verbaal.
5.De verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 3 september 2024.
6.De verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 3 september 2024.
7.Het proces-verbaal van bevindingen met [kenmerk 1] , opgenomen bij het aanvullend proces-verbaal van 22 augustus 2023, pagina 7 t/m 9.
8.Het proces-verbaal van bevindingen met [documentcode 1] en proces-verbaal nummer 67, pagina’s 18 en 19 van het eindproces-verbaal.
9.Het proces-verbaal bevindingen met [documentcode 2] , proces-verbaal nummer 5 van 22 augustus 2023.