ECLI:NL:RBZWB:2024:6242

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 september 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
22/4865
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde en aanslag onroerendezaakbelastingen gemeente Middelburg

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 september 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de WOZ-waarde van zijn woning en de daarop gebaseerde aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) behandeld. De belanghebbende, eigenaar van een geschakelde woning in Middelburg, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van € 444.000, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op 1 januari 2021. De rechtbank oordeelt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld en dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de waardebepaling. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar niet verplicht is om alle afzonderlijke objectkenmerken cijfermatig te onderbouwen, en dat de gebruikte referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van de belanghebbende.

Daarnaast wordt er een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn behandeld. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep met zeven maanden is overschreden, maar wijst het verzoek om schadevergoeding af omdat het financiële belang minder dan € 1.000 bedraagt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. De belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/4865

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [naam 1] , aangesloten bij [bedrijf] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 12 september 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 9 februari 2022 de waarde van de onroerende zaak [adres 1] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 444.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Middelburg voor het jaar 2022 opgelegd (de aanslag OZB).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van belanghebbende, [naam 2] , werkzaam bij [bedrijf] , en namens de heffingsambtenaar [taxateur 1] .

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het is een geschakelde woning (bouwjaar 2000) met een gebruiksoppervlakte van 189 m2, een berging en een grondoppervlakte van 516 m2.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Belanghebbende vindt dat de waarde van de woning op de waardepeildatum maximaal
€ 418.000 is. De heffingsambtenaar verdedigt de in de uitspraak op bezwaar gehandhaafde waarde van € 444.000.
3.1.
Een beroep tegen de waardebeschikking is tegelijk ook een beroep tegen de aanslag OZB. Dat staat in artikel 24, negende lid, gelezen in samenhang met artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ. Het oordeel over de aanslag OZB volgt het oordeel over de waarde van de woning. Tegen de aanslag OZB zijn geen zelfstandige gronden aangevoerd.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de waarde van de woning niet te hoog vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Schending van artikel 40 van de Wet WOZ?
4. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase de objectonderdelen met waarden niet heeft toegezonden. Volgens belanghebbende is
artikel 40 van de Wet WOZ geschonden.
4.1.
De heffingsambtenaar heeft in de bezwaarfase een taxatieverslag verstrekt, waarin de onderdelen van de woning en de referentiewoningen zijn uitgesplitst. Hij heeft toegelicht dat hij geen waardes heeft toegekend aan de afzonderlijke objectkenmerken van de woning en de referentiewoningen.
4.2.
De rechtbank merkt op dat een taxatieopbouw een hulp- en controlemiddel is bij de waardevaststelling. De heffingsambtenaar is daarbij niet verplicht om alle afzonderlijke onderdelen cijfermatig te onderbouwen. De rechtbank oordeelt daarom dat er geen sprake is van een schending van artikel 40 van de Wet WOZ.
Toetsingskader van de rechtbank
5. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [1]
5.1.
De waarde van de woning is bepaald met de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
5.2.
Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of belanghebbende de door haar verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechtbank schattenderwijs zelf tot een vaststelling van de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen.
De onderbouwing van de WOZ-waarde door de heffingsambtenaar
5.3.
De heffingsambtenaar heeft aan de waardevaststelling in beroep een waarderapport ten grondslag gelegd dat op 29 december 2022 door [taxateur 2] is opgemaakt.
5.4.
In het waarderapport is de waarde van de woning op basis van een vergelijking met referentiewoningen berekend op € 444.245 naar de waardepeildatum 1 januari 2021. Als referentiewoningen zijn gebruikt de woningen aan het [adres 2] ,
[adres 3] , de [adres 4] en de [adres 5] , alle te [plaats] . Ter extra onderbouwing zijn de woningen aan het [adres 6] en [adres 7] , beide te [plaats] gebruikt. In het waarderapport zijn voornoemde referentiewoningen vergeleken met de woning.
Zijn de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar met de woning?
5.5.
Belanghebbende heeft de bruikbaarheid van de referentiewoningen niet betwist. Ook de rechtbank acht de gebruikte referentiewoningen wat betreft ligging en bouwjaar voldoende vergelijkbaar met de woning. De referentiewoningen zijn bovendien voldoende dichtbij de waardepeildatum verkocht. De rechtbank concludeert dat de referentiewoningen kunnen dienen ter onderbouwing van de WOZ-waarde van de woning.
5.6.
De stelling van belanghebbende dat de geïndexeerde waarden van de referentiewoningen niet hoger kunnen zijn, dan de WOZ-waarden, volgt de rechtbank niet. De WOZ-waarden van de referentiewoningen zijn niet relevant voor de waardebepaling van de woning, zo blijkt uit de wetssystematiek van de Wet WOZ. De vraag of WOZ-waarde al dan niet de economische werkelijkheid weerspiegelt overeenkomstig de verkoopprijs, kan de rechtbank niet controleren.
Heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen?
5.7.
Belanghebbende voert aan dat aan de matrix geen waarde kan worden ontleend, omdat de wijze waarop de KOUDV- en liggingsfactoren worden gecorrigeerd, onjuist is. Zij stelt dat de grootte van de correcties tot te lage bedragen hebben geleid, waardoor de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Volgens haar moeten de correctiepercentages cumulatief verminderd worden van het basisbedrag. En overigens heeft de heffingsambtenaar onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe rekening is gehouden met het afnemend grensnut. Het is volgens belanghebbende gebruikelijk dat de correctie voor het afnemend grensnut wordt berekend met de wortelformule. Tot slot voert belanghebbende aan dat onvoldoende rekening is gehouden met de gedateerde voorzieningen en de ligging van de woning. Ter onderbouwing verwijst zij naar het bij het beroepschrift overgelegde fotoblad. Over de ligging merkt zij verder op dat de woning is gelegen nabij een drukke doorgaande weg, waarvan zij geluids- en verkeersoverlast ervaart.
5.8.
De heffingsambtenaar heeft ter zitting toegelicht op welke wijze
allewoningen in de gemeente Middelburg worden getaxeerd. Daarbij wordt de basisprijs na iedere correctie opnieuw berekend, waarop vervolgens een (mogelijke) volgende correctie plaatsvindt. De rechtbank begrijpt belanghebbende in haar standpunt dat de wijze van corrigeren invloed heeft op de grootte van de correcties, en daarmee uiteindelijk óók op de waarde van de woning. De rechtbank is daarentegen van oordeel dat de wijze waarop een woning kan worden getaxeerd niet gelimiteerd is tot één bepaalde methode/berekening. De rechtbank merkt op dat dit ook geldt voor de methode die gehanteerd wordt voor de berekening van de correctie voor het afnemend grensnut. Met de toelichting over de wijze waarop de woningen in de gemeente Middelburg worden getaxeerd, heeft de heffingsambtenaar de door belanghebbende geuite twijfel daarover naar het oordeel van de rechtbank voldoende weersproken.
5.9.
Over het voorzieningenniveau van de woning, merkt de rechtbank op dat een
factor 3 is toegepast. De rechtbank komt op basis van de foto’s van de woning en de door de heffingsambtenaar overgelegde foto’s van de referentiewoningen, niet tot de conclusie dat een lagere factor (2) voor de voorzieningen moet worden toegepast. Ook de stelling dat onvoldoende rekening is gehouden met de ligging van de woning, volgt de rechtbank niet. De referentiewoningen hebben een vergelijkbare ligging, waardoor de naar mening van belanghebbende veroorzaakte overlast door de doorgaande weg verdisconteerd is in de verkoopprijzen.
5.10.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de waarde van de woning voor het belastingjaar 2022 niet te hoog vastgesteld.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
6. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanslag bedraagt als regel een periode van twee jaar.
6.1.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ontvangen op
24 februari 2022. De rechtbank doet uitspraak op 26 augustus 2024 Daarmee is ook de redelijke termijn voor afhandeling van het bezwaar en beroep geëindigd. [2] Dit betekent dat de redelijke termijn is overschreden met (afgerond) zeven maanden.
6.2.
De rechtbank constateert dat belanghebbende het verzoek om vergoeding van immateriële schadevergoeding is gedaan na het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2024. Het overgangsrecht is niet van toepassing. Uit hetgeen belanghebbende heeft gevorderd blijkt voldoende duidelijk dat het financiële belang bij onderhavig beroep minder dan
€ 1.000 beloopt. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met minder dan twaalf maanden is overschreden. [3] Zij volstaat daarom met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. [4]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.`
7.1.
Omdat het beroep ongegrond is en het verzoek wordt afgewezen, krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed. Ook krijgt belanghebbende geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. de Boer, rechter, in aanwezigheid van
mr. D. Damen, griffier, op 2 september 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44
2.HR 2 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1128.
3.Van 6 april 2022 tot en met 16 augustus 2024, derhalve (afgerond) 5 maanden overschrijding.
4.Hoge Raad 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853, r.o. 3.4.3.