ECLI:NL:RBZWB:2024:624

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
AWB- 22_4733
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag en beoordeling hoofdverblijf in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout. Eiseres had een bijstandsaanvraag ingediend, die door het college op 10 februari 2022 was afgewezen. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2023 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van het college.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld. Eiseres ontving eerder een bijstandsuitkering, maar deze was per 8 november 2021 ingetrokken omdat zij niet op het opgegeven adres woonde. Eiseres diende op 28 januari 2022 een nieuwe aanvraag in, maar het college concludeerde dat zij niet aannemelijk had gemaakt dat zij op het Brp-adres haar hoofdverblijf had. De rechtbank oordeelde dat het college zorgvuldig onderzoek had gedaan, waaronder waarnemingen en een huisbezoek, en dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag terecht was.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk, omdat het college inmiddels een beslissing had genomen. Het beroep tegen het besluit op bezwaar werd ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4733 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. A. El Darrazi),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout, college.

Procesverloop

Met het besluit van 10 februari 2022 heeft het college de bijstandsaanvraag van eiseres afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Op 7 oktober 2022 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op haar bezwaar.
Met het bestreden besluit van 28 november 2022 heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde en namens het college mr. L. Hagebols.

Beoordeling door de rechtbank

1.1
De rechtbank beoordeelt het beroep van eiseres tegen het besluit van het college waarbij de afwijzing van de bijstandsaanvraag van eiseres is gehandhaafd. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
1.2
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
2.1
Eiseres ontving vanaf 12 augustus 2021 tot en met 7 november 2021 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder. Met een besluit van
13 december 2021 heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres per 8 november 2021 ingetrokken, omdat eiseres haar hoofdverblijf niet op het Brp-adres had. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt.
Eiseres heeft zich op 21 januari 2022 opnieuw gemeld bij het college en op 28 januari 2022 een aanvraag ingediend om een uitkering naar de norm van een alleenstaande ouder op grond van de Participatiewet, met als gewenste ingangsdatum 17 januari 2022.
Naar aanleiding van de melding heeft het college het recht op bijstand onderzocht en daartoe waarnemingen verricht, bankafschriften opgevraagd, een onaangekondigd huisbezoek afgelegd en een gesprek met eiseres gevoerd. De onderzoeksresultaten zijn neergelegd in een rapport van 9 februari 2022.
Met het besluit van 10 februari 2022 (primair besluit) heeft het college de bijstandsaanvraag van eiseres afgewezen, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij op het [adres] te [plaats 1] (hierna: Brp-adres) haar hoofdverblijf heeft.
Eiseres heeft op 25 februari 2022 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Op 7 oktober 2022 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op haar bezwaar.
Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Beroep niet tijdig beslissen
3.1
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het college. Inmiddels heeft het college alsnog een beslissing op eiseres bezwaar genomen. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van
7 oktober 2022 tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit.
3.2
Tussen partijen is niet in geschil dat het college niet tijdig heeft beslist op het bezwaar van eiseres. Het college heeft bij brief van 13 oktober 2022 meegedeeld dat er dwangsommen zijn verbeurd en dat deze reeds aan eiseres zijn betaald. Eiseres heeft geen procesbelang meer bij een oordeel over het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door het college. Het beroep van eiseres tegen het niet-tijdig beslissen zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
Standpunt verweerder
4. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij samen met haar dochter in de te beoordelen periode daadwerkelijk hoofdverblijf hield op het Brp-adres. Deze conclusie baseert het college op de onderzoeksresultaten in het rapport van 9 februari 2022. Wel stelt het college dat het primaire besluit onvoldoende is gemotiveerd omdat alleen wordt verwezen naar de onderzoeksbevindingen en deze niet worden aangeduid. Met het bestreden besluit wijzigt het college daarom de motivering.
Standpunt eiseres
5.1
Eiseres stelt dat in de te beoordelen periode het zwaartepunt van haar persoonlijke leven zich wel degelijk in [plaats 1] bevond en zij daarom aanspraak kan maken op een bijstandsuitkering vanaf datum melding. Het gas- en waterverbruik van eiseres is bovengemiddeld hoog, wat een duidelijke indicatie is dat zij haar hoofdverblijf op het Brp-adres heeft. Het lage stroomverbruik komt doordat zij weinig tot geen elektrische apparaten in haar woning heeft en zij overdag vaak op pad is. Daarnaast volgt uit de door eiseres overgelegde pintransacties wel dat zij boodschappen in [plaats 1] doet. Zij doet ook regelmatig boodschappen als zij heen- of terugreist van een (andere) bestemming. Dat zij iedere nacht op het Brp-adres slaapt, wordt bevestigd door de verklaring van haar buurvrouw.
5.2
De bevindingen uit de waarnemingen en het huisbezoek heeft eiseres afdoende weerlegd. De waargenomen signalen vormen niet langer een indicatie dat zij haar hoofdverblijf niet op het Brp-adres heeft. Haar beperkte financiële middelen zijn de reden dat de woning slechts sober was aangekleed. Het college gaat onterecht voorbij aan het feit dat eiseres inmiddels wel beschikt over een koelkast, kooktoestel en magnetron. Het college heeft zijn besluit tot afwijzing van haar bijstandsaanvraag dan ook onvoldoende gemotiveerd. Ook is sprake van een schending van het zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel en is er sprake van een te strikte uitleg van de hoofdverblijfeis.
Oordeel van de rechtbank
6.1
De te beoordelen periode loopt van 21 januari 2022 (meldingsdatum) tot en met
10 februari 2022 (datum primair besluit). Het college heeft de bijstandsuitkering van eiseres met het besluit van 13 december 2021 per 8 november 2021 ingetrokken, omdat uit onderzoek is gebleken dat zij niet woonde op het door haar opgegeven Brp-adres. Dit adres geeft zij echter weer op bij haar bijstandsaanvraag met beoogde ingangsdatum
21 januari 2022.
6.2
Indien periodieke bijstand is beëindigd of ingetrokken en de betrokkene een aanvraag indient gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum, ligt het op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden in die zin dat hij op dat latere tijdstip wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand. [1] Het is vervolgens aan het bestuursorgaan om in het kader van de onderzoeksplicht de verstrekte inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Het college stelt zich terecht op het standpunt dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat zij in de te beoordelen periode haar hoofdverblijf had op het opgegeven BRP-adres.
6.3
Op grond van artikel 40 van de Participatiewet bestaat het recht op bijstand jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woont. Voor het antwoord op de vraag waar iemand woont is bepalend de plaats waar zij werkelijk woont en waar het centrum van haar maatschappelijk leven zich bevindt. Daarbij is niet doorslaggevend op welk adres iemand in de Brp staat ingeschreven. De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient naar vaste rechtspraak van de CRvB [2] , te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Voor een juiste toepassing van de Participatiewet is het van essentieel belang dat er duidelijkheid bestaat over de woon- en verblijfplaats van de belanghebbende. Het college stelt zich op het standpunt dat uit de onderzoeksbevindingen niet is gebleken dat eiseres daadwerkelijk op het Brp-adres verbleef.
6.4
Tijdens het huisbezoek op 8 februari 2022 op het Brp-adres heeft de rapporteur een vrijwel lege woning aangetroffen. Zo was de hele woonkamer leeg, hing er geen lamp en waren in de keuken geen witgoed, koelkast, kookstel, oven en/of magnetron aanwezig. Ook is er in de woning geen keukengerei aangetroffen, waren alle keukenkastjes leeg en was de bergingskast, op wat grondtegels na, leeg. Enkel in de hal stond een tas met boodschappen. Ook de slaapkamers waren niet ingericht, er stond alleen een matras tegen de muur. Wel was er een aangesloten wasmachine. Daarnaast volgt uit de verrichte waarnemingen in de periode van 6 december 2021 tot en met 24 februari 2022 dat het licht beneden in de woning van eiseres nooit aan stond, werd de auto van eiseres weinig aangetroffen rondom de woning en is weinig beweging in en rondom de woning vastgesteld.
6.5
Uit de door eiseres overgelegde bankafschriften volgt dat zij in de te beoordelen periode met name pintransacties in [plaats 2] heeft verricht en dat zij ook boodschappen in [plaats 2] heeft gedaan. Verder volgt uit de verslaglegging van het gesprek van 8 februari 2022 dat eiseres heeft verklaard dat zij boodschappen in [plaats 2] doet, in [plaats 2] bij familie eet, dat haar dochter in [plaats 2] op school zit en dat haar huisarts tevens in [plaats 2] is.
6.6
Het college heeft zijn standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij haar hoofdverblijf op het Brp-adres had, naar het oordeel van de rechtbank gebaseerd op zorgvuldig onderzoek en voldoende gemotiveerd. Het onderzoek bestond uit waarnemingen, een huisbezoek van 8 februari 2022, het opvragen van bankafschriften waaruit het pingedrag van eiseres blijkt en het gesprek van eiseres met de toezichthouder Participatiewet op
8 februari 2022. Uit de waarnemingen in combinatie met de bijna volledig lege woning, de pintransacties en de door eiseres afgelegde verklaring kan niet worden opgemaakt dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van eiseres in de te beoordelen periode in Oosterhout lag.
6.7
De stelling van eiseres dat zij vanwege haar beperkte financiële middelen de benedenverdieping van haar woning nog niet volledig heeft kunnen inrichten, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Ook uit de pintransacties volgt niet dat eiseres in de te beoordelen periode regelmatig boodschappen deed in [plaats 1] , zoals zij heeft betoogd. Aan de door eiseres overgelegde verklaring van 19 maart 2022 van de buurvrouw dat zij eiseres iedere dag haar woning ziet verlaten en weer thuiskomen, kan geen overwegende waarde worden gehecht. Deze verklaring is niet of nauwelijks onderbouwd en voor wat betreft de feitelijke woon- en leefsituatie van eiseres onvoldoende concreet. Bovendien is de verklaring van 19 maart 2022 en blijkt daaruit niet dat deze de situatie in de te beoordelen periode beschrijft.
6.8
Dat de woning
inmiddelswel beschikt over een koelkast, kooktoestel en magnetron leidt de rechtbank ook niet tot het oordeel dat eiseres haar hoofdverblijf op het Brp-adres aannemelijk heeft gemaakt. Bepalend is de situatie in de periode van 21 januari 2022 tot en met 10 februari 2022. Uit de aangetroffen staat van de woning tijdens het huisbezoek op
8 februari 2022 blijkt niet dat eiseres ook daadwerkelijk (met haar dochter) op het uitkeringsadres verbleef.
6.9
De rechtbank acht het normale of zelfs hoge gas- en waterverbruik in dit geval niet van doorslaggevende betekenis om aannemelijk te maken dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van eiseres op het Brp-adres in [plaats 1] lag. Eiseres was de woning immers nog aan het verbouwen zoals zij zelf ter zitting heeft verklaard, en douchte daar ook regelmatig.
6.1
Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de periode in geding haar hoofdverblijf heeft gehad op het Brp-adres, zodat zij jegens het college geen recht op bijstand had. Het college was daarom verplicht de aanvraag om bijstand over de te beoordelen periode af te wijzen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep tegen het niet-tijdig beslissen wordt niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit op bezwaar is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart:
- eiseres niet-ontvankelijk in haar beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar;
- het beroep tegen het besluit op bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier op 30 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1670.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 28 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:587.