In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd over de jaren 2007 tot en met 2009 en 2015 tot en met 2018, alsook de aanslag voor het jaar 2019. De rechtbank heeft de beroepen op 25 juli 2024 behandeld, waarbij belanghebbende werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. P.A. Caljé, en zijn echtgenote. De inspecteur was vertegenwoordigd door twee inspecteurs.
De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht inkomen uit aanmerkelijk belang in de heffing heeft betrokken voor de jaren 2007 en 2008, en dat de vergrijpboetes die aan belanghebbende zijn opgelegd terecht zijn. De rechtbank concludeert dat er sprake is van een winstuitdeling van de BV aan belanghebbende, en dat het lagere rendement in box 3 niet aannemelijk is gemaakt. De rechtbank heeft de vergrijpboetes gematigd vanwege de lange duur van de procedure, maar handhaaft de navorderingsaanslagen en de vergrijpboetes voor de jaren 2007 tot en met 2019.
De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende en zijn echtgenote niet alle relevante informatie hebben verstrekt aan de inspecteur, wat heeft geleid tot de navorderingsaanslagen. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de op de Luxemburgse bankrekening ontvangen veilingopbrengsten terecht als uitdelingen van de BV aan belanghebbende heeft aangemerkt. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat belanghebbende zich bewust was van de vermogensverschuiving en dat hij de ontvangen bedragen niet in zijn aangiften heeft verantwoord. De rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard en de vergrijpboetes gematigd.