Uitspraak
RECHTBANK Zeeland-West-Brabant
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
te verklaren voor recht dat de gemeente (kwalitatief) aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade op grond van art. 6:174 BW in verbinding met art. 6:162 BW;
4.De beoordeling
vrij stroef’ is geweest. Daarnaast verwijst [eiser] naar de schriftelijke verklaring die [getuige 4] op zijn verzoek heeft afgelegd op 17 februari 2021. In deze verklaring staat dat de kunstgrassprieten relatief vaak plat hebben gelegen in de tijd dat deze getuige trainer bij [voetbalvereniging] is geweest, seizoen 2015/2016 tot en met 2019/2020. Ook heeft [eiser] foto’s van platliggende kunstgrassprieten overgelegd. Tot slot wijst [eiser] op de onderhoudsrapporten van [aannemer] van 2015 en 2016. Uit het rapport van 2015 volgt een laagdikte van het instrooimateriaal van 31,31 mm. [aannemer] merkt hierbij op: ‘
Wellicht aanvullen tot 40 mm in 2016’. Uit het rapport van 2016 blijkt vervolgens dat de laagdikte na onderhoud gemiddeld 34,86 mm is.
5.De beslissing
woensdag 25 september 2024voor
getuigenwil laten horen, hij de getuigen en de verhinderdagen
oktober 2024tot en met
februari 2025
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle