ECLI:NL:RBZWB:2024:618

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 februari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
BRE 22/4451
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag accijns opgelegd aan een belanghebbende in verband met waterpijptabak

Op 5 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 22/4451, waarin de rechtbank het beroep van de belanghebbende tegen de naheffingsaanslag accijns beoordeelt. De belanghebbende had een naheffingsaanslag van € 1.000.163,70 ontvangen van de inspecteur van de Belastingdienst, die deze aanslag had opgelegd na de ontdekking van 9.378 kilogram onveraccijnsde waterpijptabak in de loods die de belanghebbende huurde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd, omdat de belanghebbende als huurder en gebruiker van de loods feitelijke beschikkingsmacht had over de aangetroffen waterpijptabak. De rechtbank heeft ook de argumenten van de belanghebbende, dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de waterpijptabak en dat de levering niet voor hem bedoeld was, verworpen. De rechtbank oordeelde dat het niet relevant is of de belanghebbende wist dat het om accijnsgoederen ging, en dat hij verantwoordelijk was voor de accijns die verschuldigd was over de waterpijptabak. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om terugbetaling van griffierecht en proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/4451

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 februari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 9 augustus 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag accijns opgelegd van € 1.000.163,70 (de naheffingsaanslag).
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 5.667 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 11 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. dr. [inspecteur 2]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of belanghebbende accijnsgoederen voorhanden heeft gehad dan wel betrokken was bij het voorhanden hebben ervan als bedoeld in artikel 51, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de Accijns (WA). Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende dreef in 2018 een onderneming in de vorm van een eenmanszaal onder de handelsnaam ‘ [eenmanszaak] .
4.1.
Belanghebbende is met ingang van 17 juli 2018 de huurder en gebruiker van de loods aan de [adres 1] te [plaats] (de loods).
4.2.
Op 14 november 2018 is bij een doorzoeking door de Belastingdienst/Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) in de loods 9.378 kilogram onveraccijnsde waterpijptabak van het merk Al Fakher aangetroffen. De bevindingen van de FIOD zijn vastgelegd in een proces-verbaal met [nummer] ( [kenmerk] ).
4.3.
De Douane had ten tijde van de doorzoeking ter zake van de loods geen vergunning ‘Accijnsgoederenplaats’ verleend voor het opslaan van onveraccijnsde waterpijptabak.
4.4.
Uit onderzoek bij [B.V.] is geconstateerd dat belanghebbende middels zijn eenmanszaak acht containers heeft ingevoerd die volgens de vervoersdocumenten dadels zouden bevatten.
4.5.
De inspecteur heeft toestemming gekregen van de Officier van Justitie om de onderzoeksgegevens te gebruiken voor fiscale gegevens.
4.6.
De inspecteur heeft bij aangetekende brief belanghebbende laten weten dat hij voornemens is de naheffingsaanslag op te leggen. Deze brief heeft de inspecteur retour ontvangen.
4.7.
Op 24 december 2018 heeft de inspecteur nogmaals per aangetekende brief aan belanghebbende laten weten dat hij voornemens is een naheffingsaanslag op te leggen. Deze brief is verzonden naar het woonadres van belanghebbende. Voor zover thans van belang, staat het volgende in de brief vermeld:

Verschuldigde accijns van waterpijptabak
In de loods aan de [adres 1] te [plaats] is op 14 november 2018 een hoeveelheid van 9378 kilogram waterpijptabak aangetroffen. Waterpijptabak is op basis van artikel 32 van de Wet op de accijns en artikel 1, eerste lid, letter f, van deze Wet, een accijnsgoed waarvan accijns wordt geheven die verschuldigd is ter zake van de uitslag tot verbruik.
Als uitslag tot verbruik wordt in dit verband op basis van artikel 2, eerste lid, letter b, van de Wet op de accijns aangemerkt het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Unierecht en de nationale wetgeving.
Vaststaat dat over de aangetroffen 9378 kg waterpijptabak geen accijns is geheven. De tabak is ook niet voorzien van de op basis van artikel 73 van de Wet op de accijns vereiste accijnszegels.
(…)
Uit het proces verbaal maak ik het volgende op:
Verklaring verhurend makelaar:
• [naam 1] heeft contact gezocht met de makelaar voor de huur van een unit aan de [adres 2] te [plaats] . Het huurcontract is later door de compagnon van [naam 1] , [belanghebbende] , getekend.
• [belanghebbende] is later de loods aan de [adres 1] te [plaats] gaan huren.
• Bij de oplevering van dit pand, op 17 juli 2018, waren zowel [belanghebbende] als [naam 1] aanwezig.
• De verhurend makelaar is die avond met de eigenaar van de loods in die loods geweest. Hij zag daar een bruine kartonnen doos waarin waterpijptabak zat.
Verklaring eigenaar verhuisbedrijf die is ingehuurd voor het lossen van containers:
• Ik heb zes containers voor [belanghebbende] gelost, twee op de [adres 2] en vier op de [adres 1]
• Er was ook ene [naam 1] bij, ik weet niet waarom hij erbij was, ik weet ook zijn achternaam niet.
• Ik vroeg aan [belanghebbende] wat het was. Hij vertelde mij dat het waterpijptabak was en dat er verschillende smaken in zaten.
Verklaring van de eigenaar van de loods [adres 1] te [plaats] :
• Met ingang van 17 juli 2018 is de loods verhuurd aan [belanghebbende] .
• Diezelfde dag werd er een container afgeleverd. Hierbij waren [belanghebbende] en [naam 1] en een derde persoon, genaamd [naam 2] , aanwezig.
• De eigenaar van de loods heeft tijdens het lossen de heftruck gereden en heeft de pallets op aanwijzen van [belanghebbende] en [naam 1] in de loods geplaatst.
• de eigenaar van de loods is 's avonds met de makelaar de loods ingegaan. Er stond een bruine doos open. Hierin zaten vier groene dozen waarvan de makelaar zei dat dit waterpijptabak was.
• de eigenaar van de loods denkt dat er in totaal vijf containers gelost zijn.
• De inhoud van de eerste en een deel van de tweede container is weggehaald door [naam 2] .
• Daarna was het altijd [naam 1] die kwam om dozen op te halen.
• [belanghebbende] was er alleen als de container gelost werd.
4.8.
Met dagtekening 7 februari 2019 is aan belanghebbende de naheffingsaanslag opgelegd. Hierin staat onder meer het volgende.

Uit het Proces Verbaal van de Belastingdienst/FIOD Amsterdam, onderzoek [nummer] / [nummer] , heb ik vastgesteld dat u de op 14 november 2018 aangetroffen waterpijptabak in de loods aan de [adres 1] te [plaats] , voorhanden heeft gehad, dan wel betrokken bent geweest bij dit voorhanden hebben, zonder dat voor die waterpijptabak de in Nederland verschuldigde accijns was voldaan. In de loods werd 9378 kg waterpijptabak aangetroffen. Voor deze loods was geen vergunning verleend voor een accijnsgoederenplaats zodat deze waterpijptabak niet exclusief accijns en zonder de vereiste accijnszegels in deze loods opgeslagen mocht zijn. U bent daarom belastingplichtig voor de voor deze waterpijptabak verschuldigde accijns.
Dat u wordt aangemerkt als degene die deze waterpijptabak voorhanden heeft gehad dan wel betrokken is geweest bij dit voorhanden hebben en u daarom als belastingplichtige voor de in Nederland verschuldigde accijns wordt aangemerkt blijkt uit het genoemde Proces Verbaal:
- u was de huurder van de loods waar de waterpijptabak is aangetroffen;
- u was op 17 juli 2018 aanwezig bij de oplevering van dit pand;
-u heeft een verhuisbedrijf ingehuurd voor het lossen van de containers waterpijptabak;
- u wist dat er waterpijptabak in de containers aanwezig was aangezien u dat de eigenaar van het verhuisbedrijf heeft verteld;
- u was aanwezig bij de lossing van de containers met waterpijptabak en gaf aanwijzingen waar die waterpijptabak moest worden geplaatst;
Op 24 december 2018 heb ik u via een aangetekende brief medegedeeld dat ik voornemens was een naheffingsaanslag op te gaan leggen in verband met het feit dat u waterpijptabak voorhanden heeft gehad dan wel betrokken bent geweest bij dit voorhanden hebben, zonder dat over die waterpijptabak de verschuldigde accijns was voldaan.
Op 24 januari 2019 ontving ik, namens u, van dhr. [naam 3] van het [advocatenkantoor] te [plaats] , per email een reactie op mijn brief van 24 december 2018. Als reactie werd aangegeven dat u het niet eens bent met de aangekondigde naheffingsaanslag en daartegen bezwaar wenst te maken en dat u verder geen opmerkingen heeft aangezien het FIOD onderzoek nog niet is afgerond.

Motivering

Vooraf
Verzoek om uitstel ter zitting
5. Belanghebbende heeft ter zitting verzocht om de mondelinge behandeling van de onderhavige zaak uit te stellen zodat hij op zoek kan gaan naar een nieuwe gemachtigde/advocaat. Belanghebbende heeft gesteld dat zijn gemachtigde zich circa één week voor de zitting terug heeft getrokken. Daarbij heeft belanghebbende aangegeven dat deze gemachtigde niet voldoende van deze zaak wist.
Belanghebbende heeft desgevraagd verklaard dat hij niet eerder om uitstel heeft verzocht omdat zijn voormalige gemachtigde hem geadviseerd had om naar de zitting te gaan en ter zitting om uitstel te vragen. Belanghebbende gaf tevens aan dat hij niet wist dat een verzoek om uitstel ook eerder kon worden gedaan.
5.1.
De rechtbank heeft het verzoek van belanghebbende afgewezen. Daarbij heeft de rechtbank onder meer het volgende in overweging genomen. Belanghebbende is reeds eerder uitgenodigd om op zitting te verschijnen. Op verzoek van de (voormalige) gemachtigde is de mondelinge behandeling toen uitgesteld. De betreffende gemachtigde staat belanghebbende bij in de strafzaak en heeft ook een gemotiveerd bezwaar- en beroepschrift in deze zaak ingediend. De rechtbank ziet dus niet in waarom deze gemachtigde onvoldoende van de zaak zou weten. Verder staat deze gemachtigde belanghebbende nog bij als advocaat in de strafzaak. De rechtbank leidt hieruit af dat geen sprake is van een vertrouwensbreuk tussen belanghebbende en zijn advocaat. Verder acht de rechtbank mede van belang dat belanghebbende niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het verzoek om uitstel niet reeds eerder kon worden gedaan. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het algemene belang van een doelmatige procesgang prevaleert boven het belang van belanghebbende om zich te laten vertegenwoordigen door een professioneel gemachtigde.
Ontvankelijkheid beroep
6. Het beroepschrift van belanghebbende is ontvangen op 21 september 2022, derhalve één dag na afloop van de zes-wekentermijn. De rechtbank acht aannemelijk dat het beroepschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en derhalve tijdig is ingediend. [1]
Inhoudelijk
7. Onder de naam accijns wordt belasting geheven van onder andere tabaksproducten. [2] Die belasting wordt geheven voor “de uitslag tot verbruik” van de tabaksproducten, waaronder (onder meer) wordt verstaan het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Unierecht en de nationale wetgeving. [3] Voor dat geval wordt de accijns geheven van de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft en enig andere persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is. [4]
7.1.
Belanghebbende stelt in de kern dat de naheffingsaanslag dient te worden vernietigd omdat hij bij de aflevering van de goederen geen wetenschap heeft gehad dat het om waterpijptabak ging. De levering was ook niet voor belanghebbende bedoeld, maar was te wijten aan onjuiste adressering door de leverancier. Belanghebbende heeft ter zitting verder aangegeven het niet eerlijk te vinden dat de naheffingsaanslag alleen aan hem is opgelegd en dat de anderen personen niet zijn aangeslagen voor de waterpijptabak.
7.2.
De inspecteur is van mening dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd omdat belanghebbende de huurder en de gebruiker was van de loods waarin de waterpijptabak is aangetroffen. Hij had vrije toegang tot de loods en heeft verklaard de enige gebruiker te zijn van de ruimte en de eigenaar was van alles wat er stond op de auto van de verhuurder na.
Belanghebbende had de feitelijke beschikkingsmacht over de waterpijptabak en had de container zelf gelost. Dit betekent dat hij de waterpijptabak voorhanden heeft gehad.
De inspecteur acht de stelling van belanghebbende, dat de hij na kennisneming onverwijld contact heeft opgenomen met de leverancier, ongeloofwaardig omdat het niet is onderbouwd en niet strookt met de bevindingen van de FIOD.
7.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat de waterpijptabak die in de naheffingsaanslag is betrokken, is aangetroffen in de loods waarvan belanghebbende de huurder en de gebruiker was. Hij heeft ook verklaard dat hetgeen in de loods aanwezig is, van hem was, behoudens de auto van de verhuurder van de loods. Belanghebbende kon daarom over de aangetroffen waterpijptabak beschikken. Dat betekent dat belanghebbende de waterpijptabak voorhanden heeft gehad als bedoeld in de WA. Dit geldt ook als, zoals belanghebbende heeft gesteld, de waterpijptabak eigendom was van een ander. Het is namelijk niet relevant of belanghebbende een recht of enig belang kan doen gelden met betrekking tot de waterpijptabak. [5] Evenmin is relevant of hij wist of redelijkerwijs had behoren te weten dat het gaat om accijnsgoederen of – indien hij daar wel van op de hoogte is – dat voor de waterpijptabak nog accijns was verschuldigd. [6] Om die reden kon de naheffingsaanslag voor de waterpijptabak dan ook aan belanghebbende worden opgelegd. Al hetgeen belanghebbende verder heeft aangevoerd, kan niet leiden tot een ander oordeel.
7.4.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier op 5 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 6:9, tweede lid, van de Awb.
2.Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f van de Wet op de accijns (de WA).
3.Artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de WA.
4.Artikel 51, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de WA.
5.Hof van Justitie, 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:473 en Hoge Raad 29 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:659, r.o. 2.4.1. en 2.4.2.
6.Hof van Justitie, 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:473 en Hoge Raad 29 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:659, r.o. 2.4.1. en 2.4.2.