In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 2 september 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een vrijstaande semi-bungalow, vastgesteld op € 628.000 per 1 januari 2022. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en stelde dat de waarde maximaal € 538.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep op 15 juli 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en de taxateur van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar niet heeft voldaan aan de verplichting om bepaalde gegevens te verstrekken in de bezwaarfase, zoals vereist door artikel 40 van de Wet WOZ. Echter, deze schending leidt niet tot een vernietiging van de uitspraak op bezwaar, omdat de heffingsambtenaar in beroep de benodigde informatie heeft aangeleverd. De rechtbank oordeelt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld en dat de referentiewoningen die zijn gebruikt voor de waardebepaling voldoende vergelijkbaar zijn. De rechtbank wijst het beroep van de belanghebbende af, waardoor de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven.
De rechtbank bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan de belanghebbende moet vergoeden en veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 1.750 aan proceskosten aan de belanghebbende. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.