Op 3 september 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening tegen twee besluiten van het college. Het eerste besluit, genomen op 16 augustus 2024, betreft de intrekking van een omgevingsvergunning die op 8 november 2022 was verleend voor de bouw van een schuur op een perceel in [plaats 2]. Dit besluit volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank van 9 mei 2024, waarin werd geoordeeld dat het college een voorwaarde aan de omgevingsvergunning had verbonden die niet gerechtvaardigd was. Het tweede besluit, genomen op 22 augustus 2024, betreft een mondelinge bouwstop die aan verzoeker was opgelegd, met een daaraan gekoppelde last onder dwangsom van € 10.000,- per overtreding per dag, tot een maximum van € 50.000,-.
De voorzieningenrechter heeft op 29 augustus 2024 de verzoeken behandeld, waarbij zowel de verzoeker als de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker een spoedeisend belang had, omdat hij na de eerdere uitspraak was begonnen met de bouw van de nieuwe schuur en door de intrekking van de omgevingsvergunning en de bouwstop zijn werkzaamheden moest staken. Dit zou kunnen leiden tot schade aan het reeds gerealiseerde deel van de schuur.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om voorlopige voorziening toegewezen, maar niet in de zin dat de bestreden besluiten werden geschorst. In plaats daarvan werd bepaald dat verzoeker de reeds aanwezige delen van de schuur mocht afdekken om verdere schade door weersomstandigheden te voorkomen. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij het treffen van voorlopige voorzieningen in bestuursrechtelijke zaken.