ECLI:NL:RBZWB:2024:2975

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
AWB 23_2433
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een schuur

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 9 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland inzake de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een schuur beoordeeld. Eiser had op 1 juli 2022 een aanvraag ingediend voor het bouwen van een schuur voor het hobbymatig houden van dieren. Het college verleende op 8 november 2022 de omgevingsvergunning, maar met de voorwaarde dat bestaande bebouwing moest worden gesloopt voordat gebruik kon worden gemaakt van de vergunning. Eiser maakte bezwaar tegen deze voorwaarde, wat leidde tot de rechtszaak.

De rechtbank heeft op 28 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van het college. De rechtbank oordeelt dat de voorwaarde van sloop van de bestaande bebouwing in strijd is met de wet, omdat het college ten onrechte deze voorwaarde aan de omgevingsvergunning heeft verbonden. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 2 maart 2023. Tevens herroept de rechtbank het besluit van 8 november 2022 en bepaalt dat de voorwaarde vervalt, waardoor eiser kan beginnen met de bouw van de nieuwe schuur zonder dat de derde schuur gesloopt hoeft te worden.

De rechtbank oordeelt dat het college het griffierecht aan eiser moet vergoeden en dat eiser recht heeft op een vergoeding van zijn proceskosten, die is vastgesteld op € 1.750,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2433

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. N.M.C.H. Crooijmans),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland, het college.

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 2 maart 2023 inzake de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een schuur.
1.2
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser met zijn partner, de gemachtigde van eiser en namens het college [naam 1] en [naam 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2 De rechtbank beoordeelt de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een schuur. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1
De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
4.1
Eiser heeft op 1 juli 2022 een aanvraag ingediend voor het bouwen van een schuur voor het hobbymatig houden van dieren aan de [adres] te [plaats 2].
4.2
Met het besluit van 8 november 2022 heeft het college de omgevingsvergunning verleend met het voorschrift dat eiser geen gebruik kan maken van de omgevingsvergunning zonder dat de bestaande bebouwing is gesloopt.
4.3
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt op 19 december 2022.
4.4
De commissie bezwaarschriften heeft geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren.
4.5
Het college heeft met het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard.
4.6
Het college heeft met het besluit van 13 juli 2023 de omgevingsvergunning gewijzigd. De wijziging bestaat uit het toevoegen van een tekening. Gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het beroep mede betrekking op dit besluit.
Beroepsgronden
5 Eiser heeft – kort samengevat – betoogd dat ten onrechte de voorwaarde dat bestaande bebouwing moet worden gesloopt, is verbonden aan de omgevingsvergunning. Dit is in strijd met het vertrouwensbeginsel, het evenredigheidsbeginsel, de structuurvisie Schouwen-Duiveland en de Zeeuwse Omgevingsvisie.
Overgangsrecht
6.1
Het bestreden besluit is gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). Die wet is vervallen als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet leidt de rechtbank af dat het oude recht van toepassing blijft op een besluit op een aanvraag die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend.
6.2
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk. [1]
De bovengenoemde omgevingsvergunning wordt geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo. [2]
Op het perceel is het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ van toepassing. Tussen partijen is niet in geschil dat op het perceel geen bouwvlak is gelegen. De aanvraag is daarom in strijd met het bestemmingsplan.
In gevallen dat de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo en wordt de vergunning slechts geweigerd indien de verlening met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo niet mogelijk is. [3]
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een bovengenoemde activiteit, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en met toepassing van de in het bestemmingsplan regels inzake afwijking. [4]
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd. [5]
Het college kan ontheffing verlenen van het bovenstaande, ten behoeve van vergroting van afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, voor zover deze vergroting niet meer bedraagt dan 10%. [6]
6.3
Op het perceel waren drie gebouwen aanwezig. Eiser heeft de twee oudste gebouwen reeds verwijderd. Het derde gebouw is nog aanwezig.
6.4
Het college gaat ervanuit dat op basis van het overgangsrecht maximaal 110 m2 bebouwing is toegestaan op het perceel. Er zijn namelijk omgevingsvergunningen aangetroffen voor de bouw van twee schuren die tezamen een oppervlakte hebben van 99 m2. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat voor de derde schuur ook een omgevingsvergunning is verleend. Op grond van de afwijkingsregel in het bestemmingsplan, kan een omgevingsvergunning worden verleend voor een vergroting van 10%. Dit levert een totaal aan maximaal toegestane bebouwing op van 110 m2 (99 m2 + 10%).
6.5
Partijen zijn het erover eens dat het college toepassing kon geven aan het overgangsrecht op een manier waarbij een omgevingsvergunning wordt verleend voor het herbouwen van bestaande bebouwing. Daarnaast is tussen partijen niet in geschil dat de oppervlakte van de twee gebouwen waarvoor in het verleden een omgevingsvergunning is verleend een totale oppervlakte hebben van 99 m2. De rechtbank is daarmee van oordeel dat het college in redelijkheid een omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen voor de bouw van de schuur met een oppervlak van 110 m2 op basis van het overgangsrecht en de daarbij behorende afwijkingsregels.
Voorwaarde
7.1
Het college heeft aan de omgevingsvergunning de voorwaarde verbonden dat de bestaande bebouwing moet worden verwijderd, voordat gebruik kan worden gemaakt van de omgevingsvergunning. Dit betekent dat, naast de twee reeds gesloopte schuren, ook de derde schuur gesloopt moet worden op grond van de voorwaarde in de omgevingsvergunning.
7.2
Eiser heeft betoogd dat het college sloop van de bestaande bebouwing niet als voorwaardelijke verplichting aan de omgevingsvergunning kon verbinden. De derde schuur is ten onrechte betrokken in de voorwaardelijke verplichting.
7.3
Het college heeft gesteld dat de voorwaardelijke verplichting verbonden moest worden aan de omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning kon alleen worden verleend, indien het maximale toegestane bouwoppervlak van 110 m2 niet zou worden overschreden. Aangezien de nieuwe schuur 110 m2 gaat bedragen en hiermee het maximale toegestane bouwoppervlak bij het blijven bestaan van de derde schuur zou worden overschreden, dient de derde schuur gesloopt te worden.
7.4
Op grond van artikel 2.22, tweede lid, van de Wabo worden aan een omgevingsvergunning voorschriften verbonden, die nodig zijn met het oog op het belang dat voor de betrokken activiteit is aangegeven in het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.10 tot en met 2.20 van de Wabo.
7.5
Het college heeft het totaal aantal maximale bebouwingsoppervlakte gebaseerd op de twee oudste schuren waarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Op grond daarvan beperkt het overgangsrecht zich tot het herbouwen van de twee oudste schuren. Het college is kennelijk van mening dat de derde schuur momenteel illegaal aanwezig is op het perceel omdat hiervoor geen omgevingsvergunning verleend zou zijn. Indien het college van mening is dat de derde schuur verwijderd moet worden, dient het college handhavend op te treden. Dit kan niet worden bewerkstelligd middels de voorwaardelijke verplichting, daar het overgangsrecht zich beperkt tot herbouw van de twee oudste schuren en los moet worden gezien van de derde schuur.
7.6
Gelet op bovenstaande slaagt het beroep. Indien de bestuursrechter een beroep gegrond verklaart, dient het bestreden besluit geheel of gedeeltelijk te worden vernietigd. [7] De bestuursrechter kan bepalen dat zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan. [8] De rechtbank ziet daartoe aanleiding. De rechtbank bepaalt dat de voorwaarde opgenomen onder 2 bij de voorschriften verbonden aan de omgevingsvergunning die luidt “U kunt geen gebruik maken van deze omgevingsvergunning voor de bouw van de schuur zonder dat de bestaande bebouwing is gesloopt om te kunnen voldoen aan de uitgangspunten uit het B&W besluit van 17 mei 2022 (referentie zaak [nummer] ). Er wordt op basis van het overgangsrecht een totale bebouwing van 110 m2 toegestaan op het perceel;” vervalt.
7.7
Dit betekent feitelijk dat eiser kan beginnen met de bouw van de nieuwe schuur, zonder dat de reeds bestaande bebouwing, bestaande uit de derde schuur, dient te worden gesloopt.

Conclusie en gevolgen

8.1
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 2.22, tweede lid, van de Wabo. Dit betekent dat het college ten onrechte de voorwaarde aan de omgevingsvergunning heeft verbonden dat de bestaande bebouwing moet worden gesloopt voordat gebruik kan worden gemaakt van de omgevingsvergunning. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
8.2
De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en bepaalt dat de voorwaarde vervalt.
8.3
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 2 maart 2023;
- herroept het besluit van 8 november 2022;
- bepaalt dat de voorwaarde dat eiser geen gebruik kan maken van de omgevingsvergunning zonder dat de bestaande bebouwing is gesloopt vervalt en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt het bestreden besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 9 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Bestemmingsplan ‘Buitengebied’ (geldend)
Artikel 36.1 van de planregels
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
[…]
c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
[…]
Artikel 36.2 van de planregels
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 36.3, onder a, van de planregels.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 36.2, ten behoeve van vergroting van afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, voor zover deze vergroting niet meer bedraagt dan 10%.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.
2.Artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo.
3.Artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo.
4.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1, van de Wabo.
5.Artikel 36.2, eerste lid, van de planregels.
6.Artikel 36.3, onder a, van de planregels.
7.Artikel 8:72, eerste lid, van de planregels.
8.Artikel 8:72, derde lid, onder b, van de planregels.