ECLI:NL:RBZWB:2024:6154

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
23/3864
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening voorschot zorgtoeslag en terugvordering bij nabetaling pensioen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 september 2024, wordt het beroep van eiser tegen de herziening van zijn voorschot zorgtoeslag over het jaar 2022 beoordeeld. Eiser had een voorschot zorgtoeslag van € 2.553,- ontvangen, maar dit werd herzien naar € 901,- na een melding van een nabetaling van zijn pensioen. De Dienst Toeslagen stelde dat deze nabetaling als inkomen moest worden beschouwd, wat leidde tot de herziening van het voorschot. Eiser was van mening dat de nabetaling, die voortkwam uit een fout van zijn pensioenverstrekker, niet als inkomen moest worden geteld en dat dit onredelijk was. De rechtbank oordeelde echter dat de Dienst Toeslagen terecht het hogere inkomen had meegenomen in de berekening van de zorgtoeslag. Eiser was niet verschenen op de zitting, ondanks dat hij opgeroepen was, en de rechtbank verlengde de termijn voor uitspraak. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de terugvordering konden matigen, en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3864

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 september 2024 in de zaak tussen

drs. [eiser], uit [plaats], eiser

en

Dienst Toeslagen (voorheen Belastingdienst/Toeslagen)

(gemachtigden: mr. O. Bousmaha en [naam]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het herzien van zijn voorschot zorgtoeslag over het jaar 2022.
1.1.
Bij besluit van 4 februari 2023 (primair besluit) heeft de Dienst Toeslagen eisers voorschot zorgtoeslag over het jaar 2022 herzien en voorlopig vastgesteld op € 905,-. Bij besluit van 11 juli 2023 (bestreden besluit) heeft de Dienst Toeslagen het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van de Dienst Toeslagen deelgenomen. Eiser is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.3.
De termijn voor het doen van uitspraak is verlengd.

Totstandkoming van het besluit

Relevante feiten en omstandigheden
2. Aan eiser is een voorschot zorgtoeslag van € 2.553,- toegekend voor het jaar 2022. Dit voorschot is gebaseerd op een geschat inkomen van € 20.876,-. Op 29 december 2022 heeft de Dienst Toeslagen een melding ontvangen vanuit de Basisregistratie inkomen (BRI) dat het inkomen van eiser is gewijzigd door een ontvangen nabetaling. Het inkomen wordt dan geschat op € 34.540,-. Daaropvolgend heeft de Dienst Toeslagen op 4 februari 2023 een nieuwe voorschotberekening gemaakt, waarin het voorschot zorgtoeslag voor het jaar 2022 voorlopig wordt vastgesteld op € 901,-. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar aangetekend. De Dienst Toeslagen is vervolgens overgegaan tot het nemen van het bestreden besluit.
Bestreden besluit
3. De Dienst Toeslagen stelt zich op het standpunt dat het voorschot zorgtoeslag over het jaar 2022 terecht is herzien aan de hand van het geschatte hogere inkomen als gevolg van de nabetaling. Bij de vaststelling van het recht op zorgtoeslag moet de Dienst Toeslagen uitgaan van de inkomensgegevens uit de BRI. Het is daarbij niet mogelijk om een deel van het inkomen, ter grootte van de nabetaling, buiten beschouwing te laten. De stelling van eiser dat de pensioenverstrekker verantwoordelijk is voor de nabetaling treft volgens de Dienst Toeslagen geen doel, nu deze civielrechtelijke kwestie tussen eiser en diens pensioenverstrekker geen onderdeel uitmaakt van deze procedure. De Dienst Toeslagen ziet hierin en in hetgeen eiser verder aanvoert geen bijzondere omstandigheden om af te zien van terugvordering of deze te matigen.
Beroepsgronden
4. Eiser is het niet eens met de herziening van zijn voorschot zorgtoeslag over het jaar 2022. Eiser geeft aan dat hij van zijn pensioenverstrekker een nabetaling heeft ontvangen, nadat hij door middel van een lange gerechtelijke procedure in het gelijk is gesteld. Door de fout van de pensioenverstrekker en de daaruit voortvloeiende nabetaling is het gezamenlijk inkomen van eiser en zijn echtgenote in 2022 eenmalig hoger geworden. De gevolgen hiervan, minder recht op zorgtoeslag en terugbetaling van het te veel ontvangen voorschot, vindt eiser onjuist en onredelijk.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of de Dienst Toeslagen terecht het voorschot zorgtoeslag over het jaar 2022 heeft herzien en het te veel betaalde bedrag aan voorschotten zorgtoeslag heeft teruggevorderd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Moet de nabetaling van de pensioenverstrekker gezien worden als inkomen in de zin van artikel 1, tweede lid, van de Wet op de Zorgtoeslag?
7. Zorgtoeslag is een inkomensafhankelijke uitkering als bedoeld in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). De hoogte van de zorgtoeslag wordt berekend aan de hand van de draagkracht van een belanghebbende. [1] De draagkracht bestaat uit het inkomen en het vermogen van een belanghebbende.
7.1.
De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur voor de inkomstenbelasting (in de volksmond Belastingdienst blauw) en de Dienst Toeslagen (voorheen Belastingdienst/Toeslagen) (in de volksmond Belastingdienst rood) twee verschillende bestuursorganen zijn, die los van elkaar staan en hun eigen bevoegdheden hebben. De inspecteur voor de inkomstenbelasting is bevoegd het verzamelinkomen en het vermogen vast te stellen. De Dienst Toeslagen is bevoegd de inkomensafhankelijke regelingen uit te voeren. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State [2] (ABRvS), de hoogste rechter in dit soort zaken, volgt dat de Dienst Toeslagen het inkomen en vermogen in aanmerking dient te nemen zoals dat volgt uit de aanslag inkomstenbelasting. Dit is het inkomensgegeven zoals vastgelegd in de BRI.
7.2.
De rechtbank volgt de Dienst Toeslagen in de stelling dat de nabetaling gezien moet worden als inkomen. Het gaat immers om een (na)betaling van inkomen (uit een pensioenfonds) van eiser en zijn toeslagpartner. Omdat die nabetaling heeft plaatsgevonden in 2022, maakt die nabetaling deel uit van het inkomen dat eiser en zijn toeslagpartner in 2022 hebben ontvangen. Dat het gaat om één groot bedrag dat achteraf is uitbetaald, maakt dat niet anders. De Dienst Toeslagen heeft daarbij terecht aangevoerd dat bij de zorgtoeslag geen mogelijkheid bestaat een inkomensbestanddeel (hier de nabetaling) buiten beschouwing te laten [3] .
7.3.
De Dienst Toeslagen is daarom ten tijde van het bestreden besluit terecht uitgegaan van een toetsingsinkomen van € 34.540,-. Niet gesteld en ook niet gebleken is dat de Dienst Toeslagen, hiervan uitgaande, het voorschot van eiser op de zorgtoeslag op onjuiste wijze heeft berekend.
Zijn er bijzondere omstandigheden die zich verzetten tegen de (gehele) terugvordering?
8. Eiser heeft in eerste instantie een voorschot zorgtoeslag van € 2.553,- ontvangen over het jaar 2022. Dit voorschot is herzien en opnieuw berekend op € 901,-, zodat de terugvordering op grond van het bestreden besluit € 1.652,- bedraagt.
8.1.
In artikel 26, eerste lid, van de Awir is bepaald dat de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd is, als een herziening van een tegemoetkoming of voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag. Als de nadelige gevolgen voor de belanghebbende van een volledige terugvordering van het bedrag onevenredig zijn in verhouding tot de met die volledige terugvordering te dienen doelen, kan de Dienst Toeslagen op grond van artikel 26, tweede lid, van de Awir, bij het vaststellen van de beschikking tot terugvordering een lager bedrag terugvorderen.
8.2.
De staatssecretaris van Financiën heeft in het Verzamelbesluit Toeslagen van 1 juli 2022 beleid over de terugvordering van toeslagen vastgesteld. Hierin is opgenomen dat alleen bijzondere omstandigheden zich verzetten tegen gehele terugvordering en dat als dergelijke omstandigheden zich voordoen en gehele terugvordering onevenredig is, de Dienst Toeslagen kan afzien van de terugvordering of het bedrag van de terugvordering kan matigen. In het Verzamelbesluit Toeslagen is uitdrukkelijk vermeld dat van bijzondere omstandigheden geen sprake is als de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijk over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend.
8.3.
De rechtbank overweegt dat het in het geval van eiser om een situatie gaat waarbij, op grond van het Verzamelbesluit Toeslagen, wordt aangenomen dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden. De terugvordering is namelijk het gevolg van het verschil tussen het daadwerkelijk over 2022 vastgestelde toetsingsinkomen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend. Het uitgangspunt bij een dergelijke situatie is dat deze op zichzelf niet tot matiging van de terugvordering kan leiden. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval kan er bij de aanwezigheid van aanvullende omstandigheden die – op zichzelf of in samenhang bezien – wel zijn aan te merken als bijzondere omstandigheden, na een belangenafweging echter toch reden zijn de terugvordering te matigen. Daarbij is van belang dat de financiële situatie of financiële problemen in het algemeen niet leiden tot een matigen van de terugvordering.
8.4.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat de nabetaling voortvloeit uit een fout van de pensioenverstrekker geen bijzondere omstandigheid is die zou moeten leiden tot matiging van de terugvordering. De Dienst Toeslagen is namelijk niet verantwoordelijk voor genoemde fout, waardoor hij hier geen rekening mee hoefde te houden in het kader van zijn bevoegdheid tot terugvordering. De rechtbank overweegt daarnaast dat inherent aan een nabetaling is dat het gaat om een bedrag dat men eigenlijk in de voorgaande jaren had moeten krijgen. Door het hogere inkomen mag er ook van uit worden gegaan dat eiser een lagere tegemoetkoming nodig heeft (gehad) in de kosten voor de zorgverzekering. De rechtbank merkt verder op dat het eiser vrijstaat om een schadevergoedingsverzoek voor de gemiste zorgtoeslag over het jaar 2022 in te dienen bij de pensioenverstrekker.
8.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen andere omstandigheden aangevoerd die op zichzelf of in samenhang bezien zijn aan te merken als bijzondere omstandigheden die aanleiding geven de terugvordering te matigen. Eiser stelt dat hij financiële problemen heeft en het terug gevorderde bedrag niet kan betalen. De rechtbank wijst, net als verweerder op de mogelijkheid tot het treffen van een persoonlijke betalingsregeling, waarbij de afbetaling op eisers specifieke situatie en draagkracht wordt afgestemd.
8.6.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat ter zitting is besproken dat er een fout lijkt te zijn gemaakt door de inspecteur van de Belastingdienst bij het vaststellen van het inkomen en dat het inkomen van eiser naar beneden zal worden bijgesteld. Als gevolg hiervan zal de terugvordering van de zorgtoeslag gematigd worden. Eiser zal hierover nader bericht ontvangen van de Dienst Toeslagen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van J. Boer-IJzelenberg, griffier, op 3 september 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet op de zorgtoeslag
Artikel 1, tweede lidDe hoogte van de zorgtoeslag is afhankelijk van de draagkracht op basis van het inkomen en het vermogen.
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 26
1. Indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
2. Het terug te vorderen bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt volledig door de Dienst Toeslagen teruggevorderd. Voor zover de nadelige gevolgen voor de belanghebbende van een volledige terugvordering van het bedrag ingevolge het eerste lid onevenredig zijn in verhouding tot de met die volledige terugvordering te dienen doelen, kan de Dienst Toeslagen bij het vaststellen van de beschikking tot terugvordering een lager bedrag terugvorderen dan het bedrag ingevolge het eerste lid.
3. In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen herziet de Dienst Toeslagen de onherroepelijk geworden beschikking tot terugvordering in het voordeel van de belanghebbende.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 1, tweede lid, van de Wet op de zorgtoeslag.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 7 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN0491 of van 17 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2396.
3.Zie de uitspraak van de ABRvS van 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2334.