ECLI:NL:RBZWB:2024:6130

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 september 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
BRE 23/3839
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de naheffingsaanslag parkeerbelasting en de kenbaarheid van het parkeerregime

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 september 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg had op 18 juli 2023 een naheffingsaanslag opgelegd aan belanghebbende, die op 13 maart 2023 zijn auto had geparkeerd zonder parkeerbelasting te betalen. Belanghebbende betwistte de naheffingsaanslag en stelde dat hij niet op de hoogte was van de gewijzigde parkeerregels die per 1 februari 2023 van kracht waren. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet voldoende heeft aangetoond dat belanghebbende op de hoogte had kunnen zijn van de gewijzigde regelgeving. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar tekort is geschoten in zijn informatieplicht, waardoor het beroep van belanghebbende gegrond wordt verklaard. De naheffingsaanslag wordt vernietigd en belanghebbende heeft recht op vergoeding van het griffierecht. De rechtbank benadrukt dat het op de gemeente rust om parkeerders adequaat te informeren over de geldende parkeerregels.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/3839

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 18 juli 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met [aanslagnummer] (de naheffingsaanslag).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten bij brief van 30 augustus 2024 en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht aan belanghebbende is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende en is de naheffingsaanslag parkeerbelasting ten onrechte opgelegd. Na opsomming van de feiten legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Feiten

3. Op 13 maart 2023, omstreeks 15:29 uur, stond belanghebbendes auto, een RENAULT met [kenteken], geparkeerd op een parkeerplaats in de [straat 1] te Tilburg (de locatie). Tijdens een controle met een scanauto op voormelde datum en tijdstip is geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting is voldaan.
3.1.
Naar aanleiding van de in 3. bedoelde constatering, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 54,77 bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1 en kosten naheffing van € 53,77.

Overwegingen

Toetsingskader van de rechtbank
4. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelasting 2023 van de gemeente Tilburg (de Verordening) wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Standpunten partijen
4.1.
Belanghebbende voert aan dat op 13 maart 2023 in de [straat 1] alleen tussen 09:00 en 15:00 uur sprake is van betaald parkeren. Volgens belanghebbende stond voornoemde eindtijd nog op 28 maart 2023 vermeld op de plattegrond met parkeerzones op de website van de gemeente. Belanghebbende geeft aan dat de website niet tijdig is aangepast, nu de bij de uitspraak op bezwaar gevoegde schermprint van die plattegrond dateert van 18 juli 2023. Belanghebbende meent verder dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd omdat de heffingsambtenaar te laat uitspraak op bezwaar heeft gedaan en de heffingsambtenaar in zijn uitspraak op bezwaar ten onrechte heeft aangenomen dat belanghebbende niet wist dat op de locatie sprake was van betaald parkeren.
4.2.
De heffingsambtenaar stelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat het parkeerbeleid per 1 februari 2023 is gewijzigd. Vanaf die datum geldt voor de locatie van maandag tot en met zaterdag van 09:00 - 22:00 uur een verplichting voor het betalen van parkeerbelasting. Volgens de heffingsambtenaar heeft belanghebbende gebruik gemaakt van een verouderde plattegrond. Verder meent de heffingsambtenaar dat de wijziging voldoende kenbaar is gemaakt. Ter onderbouwing daarvan heeft hij foto’s van de bebording ter plaatse overgelegd die belanghebbende, gelet op de verkeerssituatie, moet hebben gepasseerd om de locatie te bereiken.
4.3.
Niet in geschil is dat de auto van belanghebbende op 13 maart 2023 geparkeerd omstreeks het in 3. genoemde tijdstip stond aan de [straat 1] te Tilburg. Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. [1] Evenmin is in geschil dat belanghebbende geen parkeerbelasting voldaan heeft.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Op de gemeente rust de plicht om parkeerders op de plaatsen waar de belastingplicht geldt, deugdelijk te informeren over de belastingplicht ter plaatse en over de wijze waarop zij daaraan kunnen voldoen. Over de verschuldigdheid van parkeerbelasting mag redelijkerwijs geen misverstand bestaan (de kenbaarheid). [2] Het bestaan van de verplichting om parkeerbelasting te voldoen, kan blijken uit bebording, maar ook uit de aanwezigheid van parkeerapparatuur. Het gaat hierbij niet om cumulatieve eisen. Van de parkeerder mag op zijn beurt worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van het al dan niet verschuldigd zijn van parkeerbelasting in het gebied waar hij wenst te parkeren. Op de parkeerder rust dan ook een onderzoeksplicht. [3]
4.5.
De rechtbank begrijpt de gronden van belanghebbende zo dat hem onvoldoende duidelijk was dat op 13 maart 2023 op de locatie tussen 15.00 uur en 22:00 uur (ook) parkeerbelasting verschuldigd was. De rechtbank begrijpt ook dat hij bekend was met het aldaar geldende parkeerregime, zoals dat gold voor 1 februari 2023, te weten dat parkeerbelasting verschuldigd was tussen 09.00 uur en 15.00 uur. Gelet daarop en in samenhang met de wijziging van het parkeerregime meent de rechtbank dat het op de weg ligt van de heffingsambtenaar om aannemelijk te maken dat is voldaan aan de informatieplicht.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar in dit geval niet aannemelijk heeft gemaakt dat voldoende kenbaar was dat op de locatie van 09.00 uur tot 22.00 uur sprake was van betaald parkeren. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de door de heffingsambtenaar overgelegde schermprint van de, volgens hem, juiste plattegrond met daarop de gewijzigde werkingstijden, als opschrift heeft “situatie per 15-11-2022”. Naar het oordeel van de rechtbank onderbouwt deze plattegrond het standpunt van de heffingsambtenaar niet nu het parkeerbeleid pas op 1 februari 2023 is gewijzigd. Daar komt bij dat de heffingsambtenaar in zijn verweerschrift, overeenkomstig de tekst op de website waar hij naar verwijst, aangeeft dat aan de plattegrond geen rechten kunnen worden ontleend en dat de situatie op straat leidend is. De verwijzing naar de plattegrond door de heffingsambtenaar acht de rechtbank dan ook onnavolgbaar en kan de heffingsambtenaar niet baten. Weliswaar heeft de heffingsambtenaar foto’s van de bebording ter plaatse overgelegd waaruit de gewijzigde werkingstijden blijken, maar die foto’s dateren van 21 juni 2023. Aan de hand van de foto’s is dus niet vast te stellen wanneer de bebording is aangepast. De heffingsambtenaar heeft ook niet gesteld noch is de rechtbank anderszins gebleken dat de foto’s de situatie op 13 maart 2023 weergeven. Naar het oordeel van de rechtbank kan het standpunt van de heffingsambtenaar dat het gewijzigde parkeerregime voor belanghebbende op 13 maart 2023 voldoende kenbaar was, niet worden gevolgd. Dat belanghebbende informatie over de werkingstijden had kunnen verkrijgen bij de parkeerautomaat in de [straat 2], zoals de heffingsambtenaar nog stelt, maakt dat niet anders omdat deze, zo stelt de rechtbank vast, niet zichtbaar is vanaf de locatie in de [straat 1]. Voor zover belanghebbende de parkeerautomaat gepasseerd is op zijn route naar de [straat 1], stelt de rechtbank vast dat gesteld noch gebleken is dat de parkeerautomaat voorzien is van vanuit een rijdende auto zichtbare bebording over de (gewijzigde) werkingstijden.
4.7.
Dit betekent dat in dit specifieke geval, gelet op alle omstandigheden, tezamen en in onderling verband bezien, de rechtbank van oordeel is dat niet aannemelijk is dat belanghebbende zo kort na een kennelijke wijziging van beleid op de hoogte kon zijn van de ter plaatse geldende nieuwe regelgeving. Het informatiegebrek komt in dit geval voor rekening van de heffingsambtenaar. Het beroep wordt dan ook gegrond verklaard. Hetgeen belanghebbende voor het overige heeft aangevoerd hoeft daarom geen behandeling.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat de naheffingsaanslag wordt vernietigd. Belanghebbende heeft ook recht op vergoeding van het griffierecht. Voor een vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding, omdat geen sprake is van bijstand door een professionele gemachtigde en een reis naar de rechtbank niet nodig is geweest.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag parkeerbelasting;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. de Boer, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.M. van de Langerijt-Suurmeijer, griffier, op 2 september 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Zie artikel 8 van de Verordening gelezen in samenhang met het bijbehorende Aanwijzingsbesluit Betaald parkeren 2023-1.
2.Hoge Raad 22 november 1995, nr. 30/141, ECLI:NL:HR:1995:AA3126.
3.Zie bijvoorbeeld Gerechtshof ’s-Gravenhage, 8 september 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:3962 en Gerechtshof Amsterdam, 28 februari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:669.