ECLI:NL:RBZWB:2024:6014
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om immateriële schadevergoeding in WOZ-zaak na overschrijding redelijke termijn
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 18 juli 2024, wordt het beroep van belanghebbende beoordeeld dat gericht is op vergoeding van immateriële schade. Dit verzoek is ingediend in het kader van een beroepsprocedure tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar, die op 24 januari 2023 is gedaan. Belanghebbende heeft op 25 juni 2024 zijn beroep ingetrokken, waarna partijen een compromis hebben gesloten over de WOZ-waarde en de proceskostenvergoeding.
De rechtbank behandelt het verzoek tot schadevergoeding dat door belanghebbende is ingediend bij de intrekking van het beroep. Belanghebbende beroept zich op een arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024, waarin de redelijke termijn voor de behandeling van bezwaar en beroep wordt vastgesteld op twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. In dit geval is het bezwaarschrift op 4 maart 2022 ontvangen, waardoor de redelijke termijn met ongeveer vijf maanden is overschreden.
De rechtbank overweegt dat het aan belanghebbende is om feiten te stellen die de omvang van het financiële belang onderbouwen. Belanghebbende heeft echter niet aangetoond dat het financiële belang minimaal € 1.000 bedraagt, en het dossier biedt geen aanleiding om aan te nemen dat het financiële belang groter is dan dit bedrag. De rechtbank concludeert dat, hoewel de redelijke termijn is overschreden, het verzoek om immateriële schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.