4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aanleiding
In 2020 hebben een drietal schietincidenten plaatsgevonden. Op 17 mei 2020 in [plaats 5] en op 4 en 7 juni 2020 in [plaats 6] . Naar aanleiding van deze schietincidenten zijn in eerste instantie drie afzonderlijke opsporingsonderzoeken gestart. Deze onderzoeken zijn op enig moment, zonder resultaat, stop gezet. Nadat de berichten die via SkyECC zijn verstuurd voor de opsporingsautoriteiten inzichtelijk zijn geworden, bleek volgens de politie dat over de drie incidenten werd gecommuniceerd en dat deze verband met elkaar hielden. In eerste instantie heeft dit geleid tot onderzoek Mauvilla. Dit onderzoek richtte zich tegen de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Later is ook onderzoek Roerdomp opgestart, dat zich richtte op verdachten [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] .
Identificatie gebruikers telefoonnummers
Uit de onderzoeken Mauvilla en Roerdomp is naar voren gekomen dat door diverse personen gebruik werd gemaakt van PGP-toestellen en van de berichtendienst van SkyECC. De verschillende verdachten in de onderzoeken Mauvilla en Roerdomp zijn door de politie als de gebruikers van Sky-accounts geïdentificeerd.
De rechtbank hecht er belang aan vooraf op te merken dat het bij een identificatie van een bepaald account niet noodzakelijk is dat iedere identificerende omstandigheid op zichzelf dusdanig redengevend is dat op basis hiervan identificatie plaats kan vinden. De identificerende feiten en omstandigheden dienen in onderling verband en samenhang te worden bezien. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte [verdachte] gebruik maakte van de Sky-ID’s [account 1] en [account 2] . De rechtbank komt met name tot deze conclusie op basis van de verankering van de inhoud van de chatgesprekken in de werkelijkheid. Er wordt veel gesproken over de ex van de gebruiker van de Sky-ID [account 3] die nu samen is met ene [slachtoffer 3] die hij later [slachtoffer 3] noemt. Uit het dossier volgt dat de ex van [verdachte] ten tijde van de incidenten samen was met [slachtoffer 3] . Verder stuurt de gebruiker van het account [account 3] berichten in de chat waarin hij zegt dat er personen bij zijn zwager en moeder langs zijn gegaan. Ook dit heeft daadwerkelijk plaatsgevonden; er zijn blijkens het dossier personen bij de zwager en moeder van [verdachte] langs gegaan en hebben daar naar hem gevraagd. Tot slot wordt in de chats gesproken over het beschieten van de woning van [slachtoffer 3] . Het account [account 3] wil checken of zijn kind er niet is, omdat hij het niet wil “troumeren”. Uiteindelijk is de woning beschoten, terwijl daar ook de dochter van [verdachte] aanwezig was. Behoudens deze verankeringen straalde het account in de nachtelijke uren het meest frequent aan op een mast in de buurt van de woning van [verdachte] . Dit geldt ook voor het account [account 2] , dat de rechtbank beschouwt als het opvolgende account, gezien de opeenvolgende gebruiksperiodes van de accounts en het gegeven dat in de chats van de accounts over dezelfde onderwerpen werd gesproken. Daarnaast had de gebruiker van beide accounts de bijnaam ‘ [bijnaam 1] ’ of ‘ [bijnaam 2] ’, wat erop duidt dat de accounts door een en dezelfde persoon werden gebruikt. Ook is de gebruiker van Sky-ID [account 2] op 2 juli 2020 gefeliciteerd omdat hij vader is geworden. Dit is vlak na 26 juni 2020, toen [verdachte] opnieuw vader is geworden. Gelet op voornoemde omstandigheden, in samenhang bezien, bestaat er bij de rechtbank geen twijfel dat [verdachte] de gebruiker was van de aan hem toegeschreven accounts.
[medeverdachte 2] is door de politie geïdentificeerd als de gebruiker van verschillende Sky-accounts; [account 4] , [account 5] , [account 6] en [account 7] . De rechtbank overweegt over deze identificaties als volgt.
In onderhavig onderzoek komen met name de accounts [account 4] en [account 5] naar voren. Het wachtwoord van [account 4] was ‘ [wachtwoord 1] ’. Dit account maakte onder andere gebruik van de gebruikersnaam ‘ [gebruikersnaam 1] ’. Aan dit Sky-ID was het IMEI-nummer eindigend op [nummerreeks 1] gekoppeld. Het toestel met dit IMEI-nummer straalde tussen 9 januari 2020 en 7 juli 2020 alle dagen zendmastlocaties aan in de Verenigde Arabische Emiraten. De meest gebruikte zendmast bevond zich in de nabije omgeving het [adres 1] in [plaats 1] . De gebruiker van de [account 4] bevond zich in ieder geval op 6 maart 2020 en 29 april 2020 in [plaats 1] . De zendmast op het [adres 1] in [plaats 1] bevindt zich hemelsbreed op 2,7 kilometer afstand van de [appartementencomplex] aan [locatie] , waar verdachte [medeverdachte 2] een appartement had.
Het Sky-ID [account 5] had meerdere wachtwoorden, onder meer exact hetzelfde wachtwoord als de [account 4] , namelijk ‘ [wachtwoord 1] ’. Dit ID werd gebruikt in de periode van 2 juni 2020 tot en met 6 juli 2020 en maakte ook gebruik van de gebruikersnaam ‘ [gebruikersnaam 1] ’. De telefoon gekoppeld aan het bij het ID behorende IMEI-nummer maakte tussen 23 april 2020 en 6 juli 2020 op alle dagen gebruik van zendmastlocaties in de Verenigde Arabische Emiraten. Hierbij maakte het toestel voornamelijk gebruik van dezelfde zendmast als de [account 4] , in de buurt van het appartement van verdachte op [locatie] in [plaats 1] . Uit de berichten die de gebruiker van de [account 5] heeft gestuurd volgt bovendien dat de gebruiker zich in ieder geval op 29 juni en 1 juli 2020 in [plaats 1] bevindt.
Sky-ID, [account 6] had een wachtwoord dat overeenkomt met dat van de bovengenoemde accounts, namelijk ‘ [wachtwoord 2] ’. De gebruikersnamen waren ‘ [gebruikersnaam 1] ’ of ’ [gebruikersnaam 2] ’ en dit Sky-ID was actief van 9 juli 2020 tot en met 30 september 2020. De aan het IMEI-nummer van Sky-ID [account 6] gekoppelde telefoon maakte tussen 6 juli 2020 en 6 februari 2021 gedurende de hele dag vaak gebruik van een zendmast op [adres 2] in [plaats 2] , slechts 250 meter verwijderd van het appartement van verdachte op de [adres 3] in [plaats 2] . Daarnaast maakte dit IMEI-nummer van 12 september 2020 tot en met 25 september 2020 gebruik van het telecomnetwerk in Portugal. Op 26 september 2020 om 01:35 uur werd de telefoon weer geregistreerd in Nederland. De telefoon maakte op dat moment gebruik van een zendmast op het adres van [adres 2] in [plaats 2] .
Ook Sky-ID [account 7] had eveneens wachtwoord ‘ [wachtwoord 2] ’ en gebruikersnaam ‘ [gebruikersnaam 2] ’ en was actief van 11 september 2020 tot en met 23 december 2020. Uit de APN data volgt dat de telefoon met het aan dit ID behorende IMEI-nummer in de periode 20 augustus 2020 tot en met 11 maart 2021 zowel overdag als ’s nacht het meeste gebruik heeft gemaakt van de zendmastlocatie op [adres 2] in [plaats 2] . Daarnaast is op vier dagen gebruik gemaakt van cell-id’s in Portugal.
Verder volgt uit de metadata dat het Sky-ID [account 7] , net als [account 6] , aan een [chatgroep 1] heeft deelgenomen, maar dat zij niet dezelfde berichten hebben ontvangen. Waar [account 6] enkel de eerdere berichten uit deze chatgroep heeft ontvangen, heeft [account 7] alleen latere berichten ontvangen. Dit duidt erop dat deze Sky-ID’s achtereenvolgens van deze chatgroep gebruik hebben gemaakt
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat vast is komen te staan dat bovengenoemde Sky-ID’s in gebruik waren bij een en dezelfde persoon. Niet alleen de wachtwoorden (‘ [wachtwoord 2] ’ of ‘ [wachtwoord 1] ’) komen overeen, ook de gebruikersnamen (‘ [gebruikersnaam 1] ’ of ‘ [gebruikersnaam 2] ’) komen overeen. Ook was er een overeenkomst in de meest gebruikte zendmastlocaties en sloten de gebruiksperiodes exact op elkaar aan.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de persoon die gebruikt maakte van deze accounts ook [medeverdachte 2] betrof. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.
De wachtwoorden van alle accounts bevatten de term ‘ [wachtwoord 2] ’, waarbij twee wachtwoorden ‘ [wachtwoord 3] ’ bevatte. Verdachte speelde poker en is geboren in [geboortejaar] . Ook het wachtwoord ‘ [wachtwoord 2] ’ komt, naast de bij de hierboven genoemde Sky-ID’s, enkel voor bij vier andere Sky-ID’s ( [account 8] , [account 9] , [account 10] en [account 11] ) die op basis van overeenkomsten in contacten, gebruikersnamen en de meest gebruikte cell-ID’s in [plaats 1] en op het adres aan de [adres 2] , ook kunnen worden aangemerkt als (voorgaande en opvolgende) Sky-ID’s van verdachte. Deze meest gebruikte cell-ID’s bevinden zich zowel in [plaats 1] als in [plaats 2] in de nabije omgeving van de verblijfsadressen van verdachte en de telefoons straalden hier aan op het moment dat verdachte hier daadwerkelijk was.
Daarbij komt dat uit onderzoek is gebleken dat het IMEI-nummer behorende bij Sky-ID [account 6] gebruik heeft gemaakt van een telecomnetwerk in Portugal van 12 september tot en met 25 september 2020. Tussen de laatste registratie in Portugal en de eerste registratie in Nederland heeft slechts één vlucht plaatsgevonden tussen Portugal en Nederland. Uit de vergelijking van de passagierslijsten van deze vlucht met de passagierslijsten van de twee vluchten op 12 september 2020 vanaf Schiphol naar Portugal, blijkt dat verdachte de enige persoon was die op beide vluchten heeft gezeten.
Naast voornoemde identificerende omstandigheden is bij de doorzoeking aan de [adres 3] in [plaats 2] een bagagelabel aangetroffen op naam van verdachte. Op de achterkant van dit bagagelabel waren 28 Sky-ID’s geschreven. Uit de gegevens blijkt dat, op één account na, al deze accounts in direct contact staan met één of meerdere accounts die aan verdachte zijn toegeschreven. Ook blijkt dat niet één account dat aan verdachte is toegeschreven op dit briefje staat. Dit is een aanwijzing dat het label aan hem toebehoorde.
Op basis van het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat vast is komen te staan dat [medeverdachte 2] de gebruiker is geweest van de aan hem door de politie toegeschreven Sky-accounts.
Ook verdachte [medeverdachte 4] wordt door de politie aan Sky-ID’s gekoppeld. Het gaat om de Sky-accounts [account 12] , [account 13] , [account 14] en om de voor dit onderzoek relevante Sky-ID [account 15] met [gebruikersnaam 3] of varianten van deze gebruikersnaam en wachtwoord [wachtwoord 4] . In het kader van identificatie is van belang dat sprake is van opvolgende Sky-accounts met vrijwel exact dezelfde wachtwoorden en bijnamen. Hetzelfde wachtwoord is gebruikt voor een Encrochat account dat aan verdachte is toegeschreven. Dit account was door contacten onder andere opgeslagen onder bijnamen die betrekking zouden hebben op de voornaam van verdachte zoals ‘ [bijnaam 3] ’, ‘ [bijnaam 4] ’ of de bijnaam van zijn vader ( [bijnaam 5] ), zoals ‘ [bijnaam 6] ’, ‘ [bijnaam 5] ’, ‘ [bijnaam 7] ’. In de wachtwoorden komen bovendien de initialen van verdachte ‘ [initialen] ’ voor. Ook is er in een chat gesproken over een verjaardag die aan verdachte zou kunnen worden gekoppeld en komen de historische gegevens van drie van de vier Sky-accounts overeen met de verhuisbewegingen van de toenmalige vriendin van verdachte, te weten mevrouw [naam 2] . Ook geeft de gebruiker aan dat hij ‘osso’ (thuis) is geweest op het moment dat de Sky-toestellen gebruikmaakten van de nachtelijke Cell-Id’s. Onder verdachte is naar aanleiding van een ander incident een Google Pixel telefoon in beslag genomen, die ook in de nachtelijke uren aanstraalt op de meest voorkomende nachtelijke locatie ( [adres 4] te [plaats 3] ) van de laatste Sky-accounts die worden toegeschreven aan verdachte. Voorts heeft [naam 3] in onderzoek 13Orinus verklaard dat onder meer verdachte voor hem werkte, volgt uit een proces-verbaal in voormeld onderzoek dat verdachte ook in dat onderzoek als verdachte wordt aangemerkt en is het de gebruiker van Sky-account [account 15] die in een chat aangeeft dat iedereen weet dat hij goed is met ‘ [naam 3] ’. De rechtbank is dan ook van oordeel, gelet op de genoemde omstandigheden in samenhang bezien, dat [medeverdachte 4] de gebruiker is geweest van de aan hem toegeschreven Sky-ID’s, waaronder het account [account 15] .
Door de politie worden de Sky-ID’s, [account 16] , [account 17] en [account 18] gelinkt aan [medeverdachte 1] . Uit de metadata van de telefoons is gebleken dat het IMEI-nummer eindigend op 2005 alleen voorkomt in combinatie met Sky-ID [account 16] . De gebruiker van deze ID heeft een tweetal vluchten gemaakt en de enige persoon die op beide vluchten heeft gezeten, is [medeverdachte 1] . Voorts heeft er een IMSI-actie plaatsgevonden op het toestel met het IMEI-nummer eindigend op [nummerreeks 2] (dat gekoppeld was aan Sky-ID [account 17] ) om te kijken waar de telefoon zich bevond. Uit het proces-verbaal volgt dat dit hoogstwaarschijnlijk bij de gefotografeerde persoon op de trap van het portiek aan de [adres 5] te [plaats 4] (de vermoedelijke verblijfplaats van [medeverdachte 1] ) was. Deze persoon is herkend als [medeverdachte 1] . Uit onderzoek blijkt verder dat het Sky-ID [account 17] gelet op de overeenkomende contacten, overeenkomst in bijnaam en wachtwoord opvolgend is op [account 16] . Gelet op de metadata alsmede overeenkomende contacten is [account 18] het opvolgende account van [account 17] . Alle drie de ID’s hebben bovendien het meest gebruik gemaakt van een locatie die hemelsbreed ongeveer 300 meter van de toenmalige verblijfplaats van [medeverdachte 1] ligt. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte [medeverdachte 1] de gebruiker is geweest van de Sky-ID’s [account 16] , [account 17] en [account 18] .
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen dat Sky-ID [account 19] net als de andere door de politie aan [medeverdachte 5] gekoppelde Sky-accounts, in gebruik is geweest bij verdachte [medeverdachte 5] . De Sky-telefoon is tijdens de aanhouding van verdachte aangetroffen in zijn jaszak, net als de witte iPhone die aan verdachte wordt toegeschreven . Uit het dossier volgt dat de reisbewegingen van de enkelband van [medeverdachte 5] van 30 april 2020 tot en met 2 juni 2020 exact overeenkomen met de reisbewegingen van zowel de witte iPhone als de Sky-telefoon. Enkelbandgegevens zijn harde identificerende gegevens en laten geen twijfel bestaan over de persoon om wie het gaat. De Sky-telefoon is ook niet te linken aan een ander dan [medeverdachte 5] , ook niet aan [naam 4] . Zo straalt het toestel bijvoorbeeld niet aan bij de Penitentiaire Inrichting waar [naam 4] destijds gedetineerd zat, terwijl er tijdens die detentie door de gebruiker van [account 19] met dit account berichten zijn verstuurd.
Ook uit de gesprekken tussen de gebruiker van [account 19] en verdachte [medeverdachte 1] volgt dat er geen enkele twijfel bestond over wie de Sky-telefoon beheerde. Op geen enkel moment stelt iemand zich voor, wordt er gevraagd wie er nu de telefoon beheert of gebruikt of blijkt op enige andere manier dat de telefoon door meerdere personen worden gebruikt. Er is geen enkele twijfel bij de contacten van de gebruiker. Er wordt over een langere periode gebruik gemaakt van de [account 19] en op geen enkel moment lijkt er bij de tegencontacten ook maar enige twijfel te zijn over wie gebruik maakt van het Sky-account.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van voorgaande vast is komen te staan dat verdachte [medeverdachte 5] de gebruiker was van de telefoon met Sky-ID [account 19] .
Ook aan verdachte [medeverdachte 6] wordt een Sky-ID toegeschreven door de politie. Het gaat om het account met Sky-ID [account 20] . De rechtbank is van oordeel dat op basis van het proces-verbaal van identificatie is komen vast te staan dat het daadwerkelijk [medeverdachte 6] is geweest die van het Sky-ID [account 20] gebruik heeft gemaakt.
De rechtbank is voorts van oordeel dat uit het dossier volgt dat de voor deze zaak relevante Sky-ID [account 21] en Sky-ID [account 22] in gebruik waren bij [medeverdachte 3] .
In het vervolg zal de rechtbank met het oog op de leesbaarheid van het vonnis bij het aanhalen van chats de namen van de desbetreffende verdachten vermelden (in plaats van de aan hen toegeschreven Sky-ID’s) ingeval er met een bepaald Sky-account is gecommuniceerd.
Algemene opmerking inhoud gesprekken
In het dossier bevindt zich een groot aantal chatgesprekken die zijn gevoerd door de verdachten. De rechtbank is zich gedurende de beraadslaging steeds bewust geweest van het feit dat deze chats niet volledig zijn. Een groot aantal van de berichten is eenzijdig ontsleuteld. Bovendien ontbreken er chats. Het is niet bekend hoeveel chats er ontbreken. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat behoedzaamheid moet worden betracht bij het duiden van de betekenis en strekking van de inhoud van de gesprekken. De onvolledigheid betekent echter, zoals reeds is overwogen, niet dat op basis van de chats in zijn geheel geen vaststellingen kunnen worden gedaan. Voor zover de rechtbank op basis van de chats bepaalde feiten en omstandigheden heeft vastgesteld, zal zij dit bij de hierna te bespreken feiten uiteen zetten.
Feit 1Op 17 mei 2020 aan het eind van de middag is er bij de politie een melding binnengekomen dat er geschoten was op een woning aan de [adres 6] in [plaats 5] .
De politie is ter plaatse gegaan en heeft geconstateerd dat er in de voorgevel van de woning, ter hoogte van de begane grond, meerdere kogelinslagen links van de voordeur zaten. Er zijn in totaal acht hulzen aangetroffen. Ook is er een automatisch vuurwapen aangetroffen, van het merk Zavodi Crvena Zastava, type M70B1. Ten tijde van de beschieting waren in de woning drie personen aanwezig; [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] (de ex-partner van verdachte [verdachte] ) en [slachtoffer 8] (de dochter van verdachte [verdachte] ). Door [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] is aangifte gedaan. Op basis van het dossier kan het exacte tijdstip van de beschieting niet met zekerheid worden vastgesteld. [slachtoffer 3] zelf heeft verklaard dat hij tussen 01:30 uur en 02:00 uur wakker werd en verschillende getuigen hebben verklaard dat zij knallen hebben gehoord, waarbij er door hen tijdstippen tussen 01:40 uur en 01:50 uur is genoemd. Op basis hiervan stelt de rechtbank vast dat de schoten in de nacht hebben plaatsgevonden tussen 01:30 uur en 02:00 uur.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt in de (Sky-)groepschat met de titel ‘ [chatgroep 2] ’ gesproken over dit incident en daaruit valt af te leiden wat de aanleiding daarvan is geweest. Deze groepschat is op 24 april 2020 aangemaakt door [medeverdachte 2] . Naast [medeverdachte 2] maakten [medeverdachte 3] en [verdachte] onderdeel uit van deze groepschat. In de chat wordt op 12 mei 2020 door [verdachte] gezegd dat ‘ze’ hem aan het zoeken zijn met vijf man en dat ze met vijf man bij zijn zwager zijn geweest en hem hebben bedreigd. Het zou gaan om ‘die van zijn ex’, waaruit kan worden afgeleid dat dit [slachtoffer 3] betreft, en een aantal Ghanezen. Later wordt ook de volledige naam van [slachtoffer 3] genoemd. Dat dit bezoek heeft plaatsgevonden is ook bevestigd door de zwager van [verdachte] , de heer [zwager verdachte] . [medeverdachte 2] heeft hierop gereageerd dat er dan wat moet worden gedaan en in dezelfde chat heeft hij hierover op 12 mei 2020 met [medeverdachte 3] overlegd. Het gaat dan over een actie doen op [slachtoffer 3] door met hem af te spreken en over een wapen trekken. Een en ander lijkt in een stroomversnelling te komen als [verdachte] later die dag in de groepschat zegt dat ze bij zijn moeders huis staan. Er wordt gesproken over een reactie die moet volgen en dat er wapens moeten worden geregeld. Ook zijn er foto’s gestuurd van de mannen die bij de zwager van [verdachte] langs zijn gegaan. Hierop zijn onder andere [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] afgebeeld. In eerste instantie werd er een plan gemaakt om met [slachtoffer 3] op 15 mei 2020 bij de [adres 7] in [plaats 4] af te spreken, waar ‘gelijk geleegd’ moest worden. Uit de chats volgt echter dat [slachtoffer 3] daar niet is gekomen. Uit berichten van de dagen hierna volgt dat het adres van [slachtoffer 3] is achterhaald en dat er al wapens zijn gekocht. De rechtbank stelt op basis van de voorhanden zijnde chats vast dat er in de groep plannen zijn besproken om een actie uit te voeren op [slachtoffer 3] .
Communicatielijn
Uit de communicatie in de groep ‘ [chatgroep 2] ’ en uit andere chats die zijn opgenomen in de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat bij de feitelijke uitvoering van die actie andere personen zijn ingeschakeld. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 3] in contact stond met [medeverdachte 4] . In de groepschat ‘ [chatgroep 2] ’ heeft [medeverdachte 3] op 16 mei 2020 aangegeven dat hij alles heeft doorgestuurd, dat ze gaan starten en hij houdt [verdachte] en [medeverdachte 2] op de hoogte van zijn contact met ‘de jongens daar’. Dat [medeverdachte 3] contact onderhield met [medeverdachte 4] volgt ook uit de metadata en de in de groepschat doorgestuurde foto’s van chatberichten. Uit de chats en metadata volgt verder dat [medeverdachte 4] contact onderhield met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] onderhield op zijn beurt contact met [medeverdachte 5] , die weer contact onderhield met de schutter. De niet geïdentificeerde schutter maakte gebruik van het Sky-ID [account 23] en had ook contact met [medeverdachte 1] .
Dat de contacten over de beschieting van (de woning van) [slachtoffer 3] gingen, volgt uit de inhoud van de berichten. Op 13 mei 2020 heeft [medeverdachte 3] een foto doorgestuurd van communicatie met [medeverdachte 4] waarin expliciet wordt gesproken over de geplande actie op [slachtoffer 3] bij de [adres 7] en dat er geld voor (een) wapen(s) is afgegeven. [medeverdachte 4] heeft op 15 mei 2020, na het niet verschijnen van [slachtoffer 3] , aan [medeverdachte 3] bericht dat iedereen teleurgesteld is dat er geen actie is geweest. Opvallend is dat in diezelfde chat door [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 4] werd gevraagd wat het kost om een woning te beschieten. Voorts wordt er in chats onder meer gesproken over een witte woning, over de indeling van de woning, over waar de slaapkamers zijn gelegen, over het al dan niet aanwezig zijn van de dochter van [verdachte] en over het feit dat ze het adres van [slachtoffer 3] al hebben.
Ook in de communicatie tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] gaat het overduidelijk over de beschieting van de woning van [slachtoffer 3] . Er wordt door hen expliciet gesproken over het ‘scotte’, straattaal voor overslaan, van slaapkamers en het mikken op ramen en deuren. Daarbij is er gesproken over het type wapen waarmee moet worden geschoten, geen Scorpion maar een AK, omdat de ramen van de woning van kogelwerend glas zouden zijn. Dit gegeven werd eerder ook besproken in de groepschat ‘ [chatgroep 2] ’.
Vervolgens blijkt dat de opdracht is uitgezet en daarna ook is uitgevoerd. In de metadata is te zien dat [medeverdachte 4] op 16 mei 2020 nog steeds contact heeft met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Ook is er nog steeds contact tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] en de schutter, net als tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] onderling. Ongeveer een uur voor het incident is er contact geweest tussen [medeverdachte 5] en de schutter, waarbij onder meer is gesproken over het gebruik van een automatisch wapen en de stand waarop het wapen moest worden gezet. Zeer kort na het schietincident heeft er ook contact plaatsgevonden tussen [medeverdachte 5] en de schutter, waarbij de schutter aan [medeverdachte 5] heeft bericht dat hij al bijna bij Utrecht is. Na dit bericht is er weer contact tussen de overige verdachten, waarbij dezelfde communicatielijn als eerder omschreven te zien is, maar dan omgekeerd; van [medeverdachte 5] naar [medeverdachte 1] , van [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 4] en van [medeverdachte 4] naar [medeverdachte 3] . Uiteindelijk is het [medeverdachte 3] die al twee minuten na het versturen van het eerste bericht (na de beschieting) van de schutter naar [medeverdachte 5] in de groepschat met [verdachte] en [medeverdachte 2] heeft vermeld dat ‘het is gedaan’. Hierbij is ook weer een screenshot van communicatie met [medeverdachte 4] gedeeld. Hierna is er door verschillende verdachten verder gesproken over nog te volgen acties.
Uit voornoemde communicatielijn volgt dat alle verdachten op een bepaalde manier betrokken zijn geweest bij de beschieting van de woning op 17 mei 2020. Zowel voorafgaand aan als na afloop van de beschieting is er een duidelijke volgorde van het doorgeven van informatie. Daarbij vinden de berichten die zijn verstuurd verankering in de daadwerkelijke gebeurtenissen. De berichten zijn concreet en de informatie wordt in een vlot tempo doorgestuurd. Het is [medeverdachte 3] die al vijf minuten na het bericht van de schutter aan [medeverdachte 1] in de groepschat naar [medeverdachte 2] en [verdachte] een bericht heeft gestuurd dat niets aan de verbeelding over laat;
“Die [slachtoffer 3] ze huis is net kapot geknald”. De reden van de beschieting volgt net zo duidelijk uit berichten die [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 20 mei 2020 in een opvolgende groepschat genaamd ‘ [chatgroep 3] ’ verstuurden. Het huis van die ‘tering hollander’ is geschoten als reactie. Dit sluit aan bij de eerdere chats in ‘ [chatgroep 2] ’ waar is gesproken over het bezoek van onder andere [slachtoffer 3] aan de zwager en moeder van [verdachte] . Ook wordt gezegd dat die Hollander aan de beurt gaat komen en dat een ‘goeie message met vuur salvo alleen dat gaat men dimmen’. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is hoe dit incident juridisch moet worden gekwalificeerd.
Poging moord/doodslag
Primair is het feit tenlastegelegd als een poging moord dan wel doodslag.
De rechtbank is met de officieren van justitie en de verdediging van oordeel dat poging tot moord niet kan worden bewezen. Hoewel er met een automatisch wapen op de woning is geschoten, volgt uit de inhoud van de chatberichten in samenhang bezien met de wijze waarop het is uitgevoerd, niet dat het plan was om [slachtoffer 3] of een van de andere aanwezigen in de woning om het leven te brengen. In tegendeel, het was juist de bedoeling om de slaapkamers over te slaan. De rechtbank spreekt verdachte vrij van de primair ten laste gelegde poging moord.
Poging doodslag
Voor een bewezenverklaring van poging doodslag moet worden vastgesteld dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 8] . Deze opzet kan zowel in de zin van vol opzet (willens en wetens) als voorwaardelijk opzet aanwezig zijn. De rechtbank heeft al vastgesteld dat het niet de bedoeling was om de genoemde personen om het leven te brengen. Van vol opzet is daarom geen sprake. Van voorwaardelijk opzet is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op het intreden van een bepaald gevolg, in dit geval de dood van een of meerdere personen
Naar het oordeel van de rechtbank is niet vast komen te staan dat de aanmerkelijke kans in het leven is geroepen dat een van de in de tenlastelegging genoemde personen zou komen te overlijden. Het schietincident heeft in de nacht plaatsgevonden, terwijl de in de woning aanwezige personen boven lagen te slapen. Daarbij is er blijkens de inhoud van de chatberichten bewust niet geschoten op de slaapkamers en zijn de kogels enkel terecht gekomen in de voorgevel van de benedenverdieping, links van de voordeur. Uit het dossier volgt niet dat het zonder meer mogelijk was dat een van de aanwezige personen door een van de kogels zou worden geraakt. Het enkele feit dat het in theorie mogelijk was geweest dat een van de aanwezige personen beneden in de woning was ten tijde van het schietincident en zou worden geraakt is gelet op de bestendige jurisprudentie onvoldoende om vast te kunnen stellen dat er een aanmerkelijke kans bestond op het overlijden van een van deze personen. Dat er, zoals blijkt uit het dossier, wel eens in de woonkamer werd geslapen doet hier, ook gelet op de plaats van de kogelinslagen, niet aan af. Nu er geen sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van een van de in de woning aanwezigen is er evenmin sprake van voorwaardelijk opzet. De rechtbank spreekt verdachte dan ook van het primair tenlastegelegde vrij.
Bedreiging
Uit de chats volgt dat het de bedoeling is geweest om [slachtoffer 3] een toontje lager te laten zingen door zijn woning te beschieten. Door de uitvoerder(s) is conform deze opdracht gehandeld. Het met een vuurwapen schieten op een woning is zonder meer bedreigend voor de in de woning aanwezige personen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 8] .
Rol verdachte
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat er sprake was van een communicatielijn tussen de verschillende verdachten en dat zij allen een rol hebben gespeeld bij het plegen van het feit.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of er ook sprake is van medeplegen. Hiervoor is vereist dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een of meerdere medeverdachten, waarbij verdachte een bijdrage van voldoende materieel en/of intellectueel gewicht moet hebben geleverd. Bij de beoordeling hiervan kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Het is niet vereist dat de individuele verdachte feitelijke handelingen heeft verricht. De rechtbank overweegt in dat kader als volgt.
Er kunnen 4 rollen met betrekking tot de beschieting van de woning worden onderscheiden, namelijk de rol van opdrachtgever, tussenpersoon, coördinator en uitvoerder. De opdrachtgevers hebben het plan beraamd en dat is doorgezet naar de tussenpersoon die als doorgeefluik van de benodigde informatie heeft gefungeerd naar de coördinatoren. Eén van de coördinatoren stond op zijn beurt in direct contact met de uitvoerder(s) en heeft de opdracht doorgegeven om de beschieting te laten plaatsvinden, waarna dit ook daadwerkelijk is gebeurd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn [medeverdachte 2] en [verdachte] als opdrachtgever aan te merken, [medeverdachte 4] als tussenpersoon en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] als coördinatoren. De uitvoerder(s) is/zijn onbekend gebleven. Gelet op de eerder besproken communicatielijn en de inhoud van de diverse chats, is de rechtbank van oordeel dat iedere verdachte een essentiële schakel vormde in de keten die heeft geleid tot het strafbare feit, van plan tot uitvoering en van voorbereiding tot terugkoppeling achteraf. Iedere verdachte had een duidelijke taak, waarbij iedere handeling van betekenis was om tot uitvoering van het feit te kunnen komen. Er was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking.
Blijkens de communicatie begint een en ander met het feit dat [verdachte] ruzie heeft met onder meer [slachtoffer 3] . Het bezoek dat door laatstgenoemde (‘die van mijn ex’) en Ghanezen aan zijn zwager en met name zijn moeder is gebracht, was de directe aanleiding voor de beschieting van de woning. Hij heeft contact hierover met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en heeft samen met hen het plan in al haar facetten beraamd en er invulling aan gegeven. De uitvoering heeft vervolgens ook conform hun plan en opdracht plaatsgevonden. Het gewicht van de rol van verdachte volgt daarnaast uit het feit dat na het uitvoeren van de beschieting een terugkoppeling en verantwoording volgt in de groepschat waaraan verdachte deelnam. Daarmee had [verdachte] een actieve betrokkenheid en een onmiskenbaar belangrijke intellectuele bijdrage aan het plegen van dit feit.
De rechtbank spreekt verdachte wel vrij van het medeplegen van de bedreiging van zijn dochter. Ter zitting heeft [verdachte] verklaard dat hij zijn dochter nooit wat aan zou willen doen. Uit de berichten volgt ook dat hij niet wilde dat de woning zou worden beschoten op het moment dat zijn dochter hier aanwezig zou zijn en dat hij haar niet wilde ‘troumeren’. Bovendien komt uit de chats naar voren dat [verdachte] verrast was toen hem werd verteld dat het schietincident al plaats had gevonden. Kennelijk is over het daadwerkelijke moment van de uitvoering niet met hem overlegd of heeft men zijn wensen in ieder geval genegeerd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende vast is komen te staan dat [verdachte] opzet heeft gehad, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de bedreiging van zijn dochter. De rechtbank spreekt hem hiervan vrij.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Feit 2
Op 4 juni 2020 is [slachtoffer 1] beschoten terwijl hij vlak bij zijn woning in [plaats 6] zijn auto parkeerde. In deze auto zat op het moment van de beschieting ook zijn toen 9 jaar oude dochter. Uit het forensisch onderzoek en de foto’s van de auto volgt dat er minimaal een keer op de personenauto is geschoten met een vuurwapen. Er is een doorschot aangetroffen in het voorportier aan de bestuurderszijde. Ook is een deel van een mantel van de kogel bij de handgreep van het voorportier aangetroffen. Op basis van de aangetroffen kogelhuls kan worden vastgesteld dat er is geschoten met een 9mm pistool.
Uit de chats komt naar het oordeel van de rechtbank naar voren dat er wordt gesproken over een actie gericht tegen [slachtoffer 1] , die als bijnaam [bijnaam slachtoffer 1] heeft. Al op 23 april 2020 wordt hij in de chat ‘ [chatgroep 2] ’ , genoemd waarbij wordt gezegd dat hij een Ghanees is. Hierna geeft [verdachte] op 12 mei 2020 aan dat ‘die van zijn ex en de Ghanesen’ bij zijn zwager zijn geweest en hem zochten. Diezelfde dag heeft [verdachte] in de chat aangegeven dat ze bij zijn moeder zijn geweest, waarop door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] is gereageerd dat er een reactie op moet volgen en dat er lange ijzers geregeld moeten worden. [verdachte] heeft vervolgens foto’s van de personen doorgestuurd die bij zijn zwager langs zijn gegaan, waarbij hij expliciet de man met de bril heeft aangewezen als [bijnaam slachtoffer 1] . Op dat moment heeft [verdachte] [slachtoffer 1] de ‘aap met bril’ genoemd. Waar, zoals onder feit 1 overwogen, in eerste instantie de wraakactie is gericht tegen [slachtoffer 3] , zijn op 15 mei 2020 door [verdachte] in voornoemd groepsgesprek screenshots gestuurd afkomstig van het Instagramaccount van [slachtoffer 1] , nadat hier door [medeverdachte 3] om is gevraagd. Later deze dag lijkt de focus ook te verschuiven naar [slachtoffer 1] , die in de chats zeer regelmatig ‘aap’ wordt genoemd. Zo moeten de namen van ‘die apen’ worden doorgegeven om ‘hen te kunnen gassen’ en wordt er door [medeverdachte 2] aan [verdachte] gevraagd waar [bijnaam slachtoffer 1] woont en of er een kenteken van zijn auto is. Op 16 mei 2020 stuurde [verdachte] nog meer foto’s van [slachtoffer 1] in de groepschat en zegt [medeverdachte 3] dat hij die andere boys op [bijnaam slachtoffer 1] afstuurt. Ook is er op dat moment gesproken over de vraag of de kapperszaak waar [bijnaam slachtoffer 1] vaak op de foto staat van hem is en is er gesproken over het ‘afleggen’ van de kapperszaak en het schieten met een ‘ak’ op de ‘bek van de kankeraap’ in de kapperszaak. Op 17 mei 2020 werd er vervolgens in dezelfde chat gesproken over het beschieten van [slachtoffer 1] . Uit de groepschat met de titel ‘ [chatgroep 4] ’, met deelnemers [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] , volgt dat er op 18 mei 2020 een voorverkenning is bij de eerdergenoemde kapperszaak om te kijken of [slachtoffer 1] daar is. Ook wordt er gezegd dat alle focus op die aap moet. Op 18 en 19 mei 2020 is er gesproken over het achterhalen van het kenteken en adres van [slachtoffer 1] , waarbij [verdachte] aan heeft gegeven ongeveer te weten waar de aap woont. [verdachte] stuurde later die dag een foto waarop een deel van het kenteken te zien is. Op 20 mei 2020 is er een nieuwe groepschat aangemaakt met de titel ‘ [chatgroep 3] ’. Hieraan namen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en een Sky-ID gelinkt aan [naam 5] deel. Ook in deze chat is door de personen gesproken over de voorgenomen beschieting van [slachtoffer 1] , waarbij wordt gevraagd of [naam 5] kan helpen met het achterhalen van zijn adres.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het voorgaande worden afgeleid dat er plannen zijn gemaakt om [slachtoffer 1] te beschieten. Uit de overeenkomsten, ook op detailniveau, tussen de inhoud van de verschillende chats en wat er op 4 juni 2020 en de periode daaraan voorafgaand is gebeurd, staat het voor de rechtbank vast dat dit plan ook is uitgevoerd. In het bijzonder wordt dan gewezen op de overeenkomsten voor wat betreft de aard van de actie (schieten), het (beoogde) slachtoffer, de buurt waar hij woont, de auto waarin hij rijdt en het gegeven dat zijn auto moest worden “geplakt”. Weliswaar worden er al eind april en in mei 2020 in de groepschat ‘ [chatgroep 2] ’ uitlatingen gedaan over een actie gericht tegen [slachtoffer 1] , waarna het in de groep op dit punt stil blijft tot de dag na het incident (waarna een nieuwe groep met dezelfde deelnemers is aangemaakt), maar de rechtbank heeft geen twijfel dat deze eerdere gesprekken in de groep betrekking hebben op de uiteindelijke beschieting van [slachtoffer 1] op 4 juni 2020. Die gesprekken sluiten namelijk aan op de latere chats die gaan over de coördinatie en uitvoering tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] .
Net als bij feit 1 zijn de deelnemers van de groepschats niet degenen die uiteindelijk de feitelijke handelingen van de geplande actie hebben verricht. Ook ten aanzien van de actie tegen [slachtoffer 1] zijn daarvoor derden ingeschakeld, waarbij de communicatie via dezelfde communicatielijn met dezelfde personen verloopt als bij feit 1. Sprekend voorbeeld hiervan is dat een van de foto’s die [verdachte] in de groepschat heeft verstuurd kennelijk in het bezit van [medeverdachte 1] is gekomen, die deze foto op 18 mei 2020 naar [medeverdachte 5] heeft gestuurd. Hierbij is door [medeverdachte 1] gezegd dat er groen licht is. Dat [medeverdachte 4] degene is die hier als tussenpersoon heeft gefungeerd, volgt uit het feit dat hij berichten naar [medeverdachte 1] heeft gestuurd die zien op het feit. Zo moeten personen een rondje gaan lopen in de buurt waar [slachtoffer 1] woont en zijn ze op zoek naar zijn BMW. Ook bewaakte [medeverdachte 4] blijkens de berichten de voortgang. [medeverdachte 1] heeft de door [medeverdachte 4] aan hem verstuurde berichten op zijn beurt weer naar [medeverdachte 5] verstuurd. In de gesprekken tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] gaat het verder ook over het traceren van de BMW, waarbij er specifiek wordt gesproken over een BMW 5-serie met een [cijfer] in het kenteken. [medeverdachte 5] heeft vervolgens contact gehad met [medeverdachte 6] , waarbij het ging over een niet werkende volg-app van een peilbaken. Dat dit zag op de actie tegen [slachtoffer 1] volgt uit de verklaring van [medeverdachte 6] afgelegd bij de politie, waarbij hij met betrekking tot dit feit heeft verklaard dat het baken niet werkte bij hem en het bericht van [medeverdachte 4] naar [medeverdachte 1] van 28 mei 2020 waarin hij zegt dat de auto niet beweegt. [medeverdachte 6] heeft bekend dat hij degene is geweest die op [slachtoffer 1] heeft geschoten. Net als bij feit 1 is ook de communicatielijn nadat de beschieting heeft plaatsgevonden terug te zien in de berichten. Zo weet [medeverdachte 3] al voordat de politie ter plaatse is geweest wat er is gebeurd, wat hij dan weer deelt in de groepschat ‘ [chatgroep 3] ’. Uit de chats volgt dat [medeverdachte 1] op 4 juni 2020 naar [medeverdachte 5] stuurt dat hij boos is omdat hij kennelijk voor een ander soort wapen heeft betaald dan waarmee is geschoten. Op 5 juni 2020 is de chatgroep ‘ [chatgroep 5] ’ aangemaakt, met als deelnemers [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , waarin het nieuws van de beschieting door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] wordt medegedeeld aan [verdachte] , waarna er verder door hen over de beschieting is gesproken. [medeverdachte 3] zegt dat aapje de ‘message’ heeft begrepen en een lesje heeft gehad.
Gelet op het voornoemde bestaat bij de rechtbank geen twijfel dat het in de door de verschillende verdachten gevoerde gesprekken ging over een actie gericht tegen [slachtoffer 1] , die uiteindelijk op 4 juni 2020 is uitgevoerd door [medeverdachte 6] . De rechtbank moet de vraag beantwoorden hoe dit feit juridisch moet worden gekwalificeerd.
Wat was de opdracht?
In de chats zijn door verschillende verdachten bewoordingen gebruikt waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat de actie erop was gericht om [slachtoffer 1] te doden. De rechtbank ziet echter ook dat er in de groepschats veelvuldig wordt gesproken over handelingen die uiteindelijk niet plaats hebben gevonden, zoals het opblazen van een hele straat of het achterlaten van ‘appels’ (de rechtbank begrijpt: granaten). De rechtbank heeft bij de beoordeling mede om die reden de inhoud van de berichten beoordeeld in het licht van de andere stukken in het dossier omtrent hetgeen zich op 4 juni 2020 heeft voorgedaan. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Uit de chats kan niet, althans niet eenduidig, worden afgeleid dat het de bedoeling was dat [slachtoffer 1] dodelijk zou worden getroffen. Weliswaar wordt in de groepschat ‘ [chatgroep 2] ’ op 17 mei 2020, drie weken voor de beschieting van [slachtoffer 1] , gesproken over dat hij door buik en benen moet worden geschoten, maar later, op 24 mei 2020, wordt door [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 5] bericht dat het been voor de kapper moet . Anders dan het Openbaar Ministerie is de rechtbank van oordeel dat dat erop lijkt te zien dat eerst [slachtoffer 1] en daarna een kapperszaak moet worden beschoten en er dus wordt gesproken over een tweetal incidenten die moeten plaatsvinden. Voorts geldt dat uit het dossier ook niet volgt dat [slachtoffer 1] kapper werd genoemd. Hij werd aangeduid als aap, die zwarte of zijn bijnaam [bijnaam slachtoffer 1] . Eerder, op 14 mei 2020, stuurt [medeverdachte 1] het bericht door van [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 5] met de tekst: ‘die man stuurt me aub geen slaap alleen been’. Het Openbaar Ministerie is van mening dat dit bericht niet ziet op [slachtoffer 1] , maar op de voorgenomen beschieting van [slachtoffer 3] bij de [adres 7] . De rechtbank is evenwel van oordeel dat dit niet zo duidelijk uit het dossier volgt.
Naast de voornoemde chats zijn er ook nog andere berichten die een indicatie geven van de bedoeling van de beschieting. Zo heeft [medeverdachte 2] het erover dat [slachtoffer 1] een goede ziekenhuisopname verdient, hetgeen erop wijst dat hij niet dood zou moeten. Dit kan naar het oordeel van de rechtbank ook worden afgeleid uit de communicatie na afloop van het schietincident. Uit de reacties in de groepschat ‘ [chatgroep 5] ’, waaraan [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] deelnamen, volgt dat men denkt dat [slachtoffer 1] nu de message wel heeft begrepen en dat hij zijn lesje wel heeft gehad. Ook wordt er gezegd dat [slachtoffer 1] sowieso denkt dat het een ‘hit’ was en dat ze dat er ook van gaan maken zodat ze een hogere boete op kunnen leggen. Het feit dat [medeverdachte 2] tegenover [slachtoffer 1] wilde doen alsof het een hit was, duidt erop dat dit het niet was. Ook volgt uit de chats niet dat er enige teleurstelling of onvrede was over de uitkomst van de schietpartij, iets wat wel valt te verwachten als de uitvoering of het resultaat niet conform de opdracht was geweest. In de chats is ook te zien dat dit bij andere incidenten wel het geval was.
[medeverdachte 6] heeft verklaard dat hij de opdracht heeft gekregen om [slachtoffer 1] in zijn been te schieten en dat hij hier ook naar heeft gehandeld door gericht naar beneden te schieten. Hieruit volgt dat het niet de bedoeling was om [slachtoffer 1] om het leven te brengen.
De rechtbank kan daarom niet vaststellen wat de exacte opdracht is geweest die [medeverdachte 6] heeft gekregen. Er kan in ieder geval niet worden vastgesteld dat het de bedoeling was (vol opzet) om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Hiervoor bevinden zich te veel onduidelijkheden in het dossier.
Poging moord
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het de bedoeling was van de opdrachtgevers, waaronder verdachte, om [slachtoffer 1] om het leven te laten brengen. Ook uit de overige inhoud van het dossier volgt niet dat het de bedoeling was om [slachtoffer 1] van het leven te beroven . De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het medeplegen van poging moord.
Poging doodslag – voorwaardelijk opzet
Voor een veroordeling ter zake van poging doodslag is vereist dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] . Dit kan zowel in de zin van vol opzet als voorwaardelijk opzet. De rechtbank heeft al vastgesteld dat het niet de bedoeling was om [slachtoffer 1] om het leven te laten brengen. Van vol opzet op de dood was dan ook geen sprake. De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of er sprake is van voorwaardelijk opzet.
Van voorwaardelijk opzet is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op het intreden van een bepaald gevolg, in dit geval de dood. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, of anders gezegd om een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is bovendien vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden en dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Schot(en)
In het dossier bevinden zich beelden van het incident. Deze beelden zijn van veraf gefilmd, geven niet het gehele beeld weer (de auto van [slachtoffer 1] is bijvoorbeeld niet in zijn geheel te zien) en zijn niet erg scherp. Om die reden is de rechtbank terughoudend met de interpretatie ervan. De rechtbank heeft op de beelden waargenomen dat [slachtoffer 1] zijn auto parkeert en dat [medeverdachte 6] aan komt rennen, zijn pistool pakt en vlak nadat de remlichten van de auto zijn uitgegaan haaks op het bestuurdersportier staat. De rechtbank heeft verder waargenomen dat hij op dit moment een moment stilstaat. Dit is op korte afstand van de auto. Op dit moment richt hij met gestrekte armen, ten minste enigszins naar beneden, zijn pistool op het bestuurdersportier. De rechtbank gaat er, mede gelet op de verklaring van [medeverdachte 6] vanuit dat dit het moment is waarop [medeverdachte 6] een schot heeft gelost. Direct hierna gaat het bestuurdersportier open, deinst [medeverdachte 6] terug en stapt [slachtoffer 1] uit. [medeverdachte 6] staat op dat moment op een korte afstand van het bestuurdersportier en maakt wederom een strekkende beweging met zijn armen.
Het Openbaar Ministerie gaat ervan uit dat [medeverdachte 6] op dit moment heeft geprobeerd een tweede schot te lossen, iets wat [medeverdachte 6] heeft ontkend. De rechtbank is van oordeel dat een tweede schot op basis van de beelden niet is vast te stellen. Ook uit de overige inhoud van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat [medeverdachte 6] nog een tweede keer heeft geschoten. [slachtoffer 1] heeft in eerste instantie weliswaar verklaard dat er na het eerste schot nog 1 of 2 keer is geschoten, maar later zegt hij dat hij dat dacht en dat hij maar één keer rook uit het pistool heeft zien komen. Overigens heeft hij in zijn verhoren op meerdere onderdelen verschillende lezingen gegeven. Ook de chats waarin het gaat over een haperend wapen zijn onvoldoende redengevend om te kunnen vaststellen dat [medeverdachte 6] meerdere keren heeft geprobeerd te schieten. In de keten van de communicatie wordt alleen over een haperend wapen gesproken tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , terwijl niet duidelijk is van wie die informatie is gekomen en over hoeveel schakels in de keten deze informatie is gegaan. Ten aanzien van dit haperende wapen loopt de communicatielijn aldus niet door. Ook het bericht van [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 5] over de ‘poep pipa’ is onvoldoende redengevend, omdat dit meer lijkt te zien op het leveren van een verkeerd soort wapen (niet automatisch) dan op een defect aan het wapen. Gelet op het voornoemde en gegeven het feit dat er één kogelinslag is aangetroffen, moet het ervoor worden gehouden dat het bij dit ene schot is gebleven.
Uiterlijke verschijningsvorm
Dat er ‘slechts’ één keer is geschoten betekent niet dat er geen sprake kan zijn van voorwaardelijk opzet, nu ook het eenmaal schieten op een persoon de aanmerkelijke kans op de dood in het leven kan roepen. Voor de beoordeling hiervan heeft de rechtbank onder andere acht geslagen op de uiterlijke verschijningsvorm van het schietincident.
De rechtbank gaat ervan uit dat [slachtoffer 1] in de auto zat toen hij werd beschoten. Dit volgt uit de beelden en uit de verklaring van [medeverdachte 6] . De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat op de beelden te zien is dat [medeverdachte 6] stil stond toen hij schoot en daarbij ten minste enigszins naar beneden heeft gericht. De rechtbank is van oordeel dat dit naar de uiterlijke verschijningsvorm niet zozeer gericht is op het toebrengen van dodelijk letsel, maar dat dit eerder past bij het schieten gericht op de benen, zoals [medeverdachte 6] heeft verklaard. Dit geldt temeer, nu de exacte positie van [slachtoffer 1] in de auto niet volgt uit het dossier.
Overig onderzoek
Daarnaast blijkt uit het dossier dat er (enig) onderzoek is gedaan naar de auto van [slachtoffer 1] . Hieruit volgt dat er een kogelgat is aangetroffen in het voorportier aan de bestuurderszijde. Ook is een deel van de mantel van de kogel bij de handgreep van het voorportier aangetroffen. Uit het, zeer summiere, forensisch onderzoek volgt niet waar de kogel precies terecht zou zijn gekomen als deze volledig door het portier was gegaan. Er wordt enkel gesteld dat het doorschot op eenzelfde hoogte zat als waar de bestuurder is gesitueerd en dat de uitschotopening grofweg op dezelfde hoogte zat als de inschotopening. Deze vaststellingen zijn echter vrij algemeen. Zonder nadere duiding is dit onvoldoende om vast te kunnen stellen dat [slachtoffer 1] in een vitaal deel van zijn lichaam zou kunnen zijn geraakt. Zo is niet bekend hoe hoog of laag [slachtoffer 1] zat of hoe ver hij naar achteren of naar voren zat. Hier is geen onderzoek naar gedaan. Ook is geen onderzoek gedaan naar de (baan van de) kogel en de kracht waarmee de kogel in het portier is gekomen, waardoor niet gezegd kan worden of deze bijvoorbeeld in de bestuurdersstoel terecht kan zijn gekomen.
Gelet op het voorgaande en alle omstandigheden in acht nemend, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] als gevolg van de beschieting zou komen te overlijden. Dit wordt niet anders voor zover [medeverdachte 6] , zoals hij zelf heeft verklaard, een ongeoefend schutter was.
Conclusie
Dit betekent dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder feit 2 impliciet subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 1] . De rechtbank merkt daarbij op dat uit het dossier volgt dat het wel de bedoeling was om [slachtoffer 1] te verwonden. Dit volgt zowel uit de chats (onder andere ‘goede ziekenhuisopname’) als uit de feitelijke gedragingen van de schutter. Dat is aan verdachte evenwel niet tenlastegelegd. Aan verdachte is alleen tenlastegelegd dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan een poging om [slachtoffer 1] om het leven te brengen. Nu daarvan naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is, zal zij verdachte integraal vrijspreken van dit feit. Dit geldt vanzelfsprekend ook voor de tenlastegelegde poging moord dan wel doodslag op [slachtoffer 2] , de dochter van [slachtoffer 1] .
Feit 3
In de nacht van 6 op 7 juni 2020 kwam er een melding binnen bij de politie dat er geschoten was op een pand aan de [adres 8] te [plaats 6] . Uit onderzoek bleek dat er op dit pand was geschoten met een automatisch vuurwapen, waarbij er in totaal zeven hulzen zijn aangetroffen. Op de benedenverdieping was de kapperszaak genaamd [kapperszaak] gevestigd. Hier was ten tijde van het schietincident niemand aanwezig. In de ruit van de kapperszaak bleken vijf beschadigingen te zitten. Boven de kapperszaak was een appartement gelegen, waar op het moment van schieten twee personen lagen te slapen. In de ruit van het appartement werden twee beschadigingen aangetroffen. Een aantal uren na het schietincident is in de [straat] , op slechts 170 meter van de plaats delict, een automatisch vuurwapen aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat de hulzen die zijn aangetroffen met dit wapen zijn verschoten.
De dag voorafgaand aan dit schietincident bleek de kapperszaak ook doelwit te zijn geweest van een actie. Door de eigenaar van de kapperszaak, de heer [slachtoffer 7] , is verklaard dat in de ochtend van 6 juni 2020 de tekst ‘ [bijnaam slachtoffer 1] ’ met graffiti op zijn pand was gespoten. Zoals eerder overwogen is dat de bijnaam van [slachtoffer 1] , die slechts twee dagen ervoor zelf was beschoten.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt in de eerder genoemde groepschats ook gesproken over een kapper. Uit de inhoud van de chats volgt dat de deelnemers van de groepschats kennelijk dachten dat de kapperszaak eigendom was van [slachtoffer 1] . In de chat ‘ [chatgroep 2] ’ worden foto’s gedeeld van [slachtoffer 1] in een kapperszaak. Ook wordt er gezegd dat men denkt dat deze van hem is. De rechtbank gaat er hier zoals ook onder feit 2 besproken, anders dan het Openbaar Ministerie, vanuit dat wanneer er wordt gesproken over ‘kapper’ het gaat om de kapperszaak en niet over [slachtoffer 1] . Dit volgt ook uit het bericht dat [verdachte] stuurt op 16 mei 2020 waarin hij zegt dat hij denkt dat de kapper van hem is, vlak na het sturen van een foto van [slachtoffer 1] . Het blijft echter niet bij het enkel noemen van de kapperszaak. In de chats wordt gesproken over een gerichte actie op deze kapperszaak. [verdachte] heeft op 16 mei 2020 een screenshot van het instagramaccount van de kapperszaak in de groepschat gestuurd waarop ook (een deel van) het adres van de kapperszaak ( [adres 8] ) te zien is. Op 16 en 17 mei 2020 wordt door [medeverdachte 3] in dezelfde chat gestuurd dat maandag (dit zou dan 18 mei moeten zijn) de kapperszaak wordt ‘afgelegd’. Net als onder feit 1 en 2 is vastgesteld, zijn er over deze actie niet alleen gesprekken in de verschillende groepschats tussen [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , maar blijkt dat er ook tussen [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] over gesproken wordt, waarbij dusdanig concreet en gedetailleerd wordt gesproken dat het geen twijfel lijdt waarover die gesprekken gaan, namelijk over de later beschoten kapperszaak [kapperszaak] . Meer in het bijzonder is gesproken over het adres dat beschoten moet worden, dat dit met een ‘AK’ dient te gebeuren en ook wordt gesproken over het aanbrengen van graffiti. Dit komt overeen met wat zich feitelijk op 6 en 7 juni 2020 heeft voorgedaan.
Ten aanzien van dit schietincident is gecommuniceerd via de communicatielijn zoals vastgesteld onder feit 1 en feit 2.
De rechtbank komt op basis van de inhoud van de berichten tot het oordeel dat het niet de bedoeling was om [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] om het leven te brengen. Het was weliswaar de bedoeling om de kapperszaak te raken, maar er wordt niet gesproken over het beschieten van het boven de kapperszaak gelegen appartement, noch over de aanwezigheid van eventuele bewoners. De rechtbank is gelet op de inhoud van de berichten van oordeel dat niet wettig en overtuigend vast is komen te staan dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] te doden door het pand te (laten) beschieten. De rechtbank zal verdachte van de onder feit 3 primair tenlastegelegde poging moord/doodslag vrijspreken.
De rechtbank is van oordeel dat er door het schieten op de kapperszaak wel sprake is geweest van een bedreiging van de bewoners van het bovengelegen appartement. Er is met een zwaar kaliber wapen en kennelijk ongecontroleerd (zoals volgt uit de bevindingen ter plaatse) geschoten. Op geen enkele wijze is er rekening gehouden met de mogelijke aanwezigheid van personen in het pand. Dit terwijl er sprake was van een winkelstraat waarbij veel winkelpanden voorzien zijn van bovenliggende appartementen. Bovendien is er geschoten op een tijdstip waarom de meeste mensen liggen te slapen en dus thuis zijn. Door op die manier te handelen, heeft niet alleen de schutter, maar ook verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aanwezigen in het pand zich bedreigd zouden voelen. Het met een vuurwapen afschieten van kogels op een pand is zonder meer bedreigend voor de personen van wie het pand is of die daarin aanwezig zijn.
Rol verdachte en medeplegen
Overeenkomstig hetgeen door de rechtbank is overwogen onder feit 1 heeft iedere verdachte een essentiële schakel gevormd in de keten die heeft geleid tot de beschieting van de kapperszaak. Verdachte heeft hierbij een opdrachtgevende rol gespeeld . Het resultaat werd ook aan hem teruggekoppeld, wat indicatief is voor het gewicht van de rol die verdachte had. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich, samen met de medeverdachten, schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] , zoals tenlastegelegd onder feit 3 subsidiair.
Feit 4
Onder feit 4 is tenlastegelegd dat verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan het medeplegen van bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 7] . Met betrekking tot het incident zelf, de toedracht van het schietincident op de kapperszaak en de communicatie hierover verwijst de rechtbank naar hetgeen zij heeft overwogen onder feit 3. Dat de verdachten vol opzet hadden op het schieten op de kapperszaak heeft de rechtbank eerder al vastgesteld.
Zoals onder feit 3 is overwogen is het meerdere keren met een vuurwapen schieten op een pand zonder meer bedreigend. Ten aanzien van [slachtoffer 1] is er sprake van vol opzet. Uit het met graffiti spuiten van zijn (bij)naam op de kapperszaak de ochtend voor de beschieting en het feit dat hij zelf enkele dagen eerder is beschoten, in samenhang bezien met de inhoud van de berichten (waarbij men ervan uitging dat de kapperszaak van [slachtoffer 1] was), volgt dat het de bedoeling was hem te bedreigen.
Ten aanzien van de bedreiging van [slachtoffer 7] is er sprake van voorwaardelijk opzet. Door het zich er niet van te vergewissen van wie de kapperszaak was en er zonder enig onderzoek vanuit te gaan dat [slachtoffer 1] de eigenaar was, is bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 7] zich bedreigd zou voelen. Dat hij zich daadwerkelijk bedreigd voelde, volgt ook uit zijn verklaring. Zoals eerder overwogen is het schieten op een pand zonder meer bedreigend voor de persoon die daar verblijft. Dit geldt ook voor de eigenaar van de kapperszaak in het pand.
Rol verdachte en medeplegen
Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank hierover onder feit 3 heeft overwogen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich samen met de medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 7] .