ECLI:NL:RBZWB:2024:5706

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
19 augustus 2024
Zaaknummer
23/1798
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo)

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning van huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Eiser, die samenwoont met zijn partner en twee meerderjarige kinderen, heeft te maken met meerdere lichamelijke klachten, waaronder een beperkte longcapaciteit. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom heeft in eerdere besluiten huishoudelijke hulp in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend, maar heeft dit later herroepen en een lager aantal uren huishoudelijke ondersteuning toegekend. Eiser is het niet eens met deze besluiten en heeft bezwaar gemaakt, dat door het college ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de specifieke omstandigheden van eiser en zijn gezin, waaronder de gezondheidsproblemen en de noodzaak voor een stofvrije omgeving. De rechtbank concludeert dat het college de individuele omstandigheden van eiser onvoldoende heeft betrokken bij de besluitvorming en dat het bestreden besluit niet voldoende gemotiveerd is. Daarom verklaart de rechtbank het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1798 WMO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. R. Imkamp),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, verweerder
(gemachtigde: mr. S.H.J. Aarts).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning van huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo).
1.1.
Het college heeft met het besluit van 17 augustus 2022 huishoudelijke hulp in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) toekend voor de periode 1 juli 2022 tot en met 30 juni 2024, voor een bedrag van maximaal € 308,32 per maand.
1.2.
Met het besluit van 22 december 2022 heeft het college het besluit van 17 augustus 2022 herroepen en per 1 januari 2023 6,5 uur per week huishoudelijke ondersteuning toegekend, tegen het minimumloon van € 14,50. De einddatum blijft 30 juni 2024.
1.3.
In het besluit van 30 januari 2023 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, vergezeld van mr. L.A. van der Laar, en de gemachtigde van het college. Verder waren aanwezig eisers partner [naam 1] en eisers zoon [naam 2].

Totstandkoming van het besluit

Feiten en omstandigheden
2.1
Eiser woont samen met zijn partner en twee meerderjarige kinderen. Hij kampt met meerdere lichamelijke klachten, waaronder een beperkte longcapaciteit. De overige gezinsleden kampen ook met medische problemen, waaronder longklachten en incontinentieklachten. Het gezin ontvangt al langere tijd huishoudelijke ondersteuning.
In verband met het aflopen van een eerdere Wmo-indicatie voor huishoudelijke hulp per 30 juni 2022 heeft eiser op 14 april 2022 zich bij het college gemeld en om verlenging verzocht.
2.2.
Op 16 juni 2022 heeft de Wmo-adviseur van het college een huisbezoek afgelegd en is met eiser, zijn partner, zijn zoon en de ergotherapeut gesproken. Geconcludeerd is dat eiser en zijn gezin beperkingen ervaren bij het doen van het huishouden. Zware huishoudelijke taken en was-verzorging kunnen eiser en zijn gezin niet uitvoeren. Eisers oudste zoon zou de lichte huishoudelijke taken op zich kunnen nemen, maar om overbelasting te voorkomen en een schoon en leefbaar huis te behouden wordt geadviseerd de huishoudelijke hulp te verlengen. Er wordt door de Wmo-adviseur geadviseerd een pgb voor huishoudelijke hulp aan te vragen.
2.3.
Op 28 juli 2022 is de aanvraag voor huishoudelijke ondersteuning ingediend.
2.4.
Met het besluit van 17 augustus 2022 heeft het college aan eiser over de periode van 1 juli 2022 tot en met 30 juni 2024 huishoudelijke hulp in de vorm van een pgb toegekend voor een bedrag van € 308,32 per maand. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
2.5.
Met het besluit van 22 december 2022 heeft het college aangegeven dat het besluit van 17 augustus 2022 niet in stand kan blijven, omdat resultaatgericht indiceren in strijd is met de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Het college herroept het besluit van 17 augustus 2022 in die zin dat per 1 januari 2023 6,5 uur per week huishoudelijke ondersteuning wordt toegekend tegen het minimumloon van € 14,50. Hierbij is aansluiting gezocht bij het CIZ-protocol. De einddatum blijft ongewijzigd. Eiser is het met dit besluit niet eens. Op 12 januari 2023 heeft de gemachtigde van eiser de bezwaren telefonisch toegelicht.
Bestreden besluit
3. Met het besluit van 30 januari 2023 heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Het college stelt dat volgens het CIZ-protocol voor een meerpersoonshuishouden 6 uur per week is geïndiceerd voor huishoudelijke ondersteuning. Wegens de longproblematiek van eiser en zijn huisgenoten is een half uur extra geïndiceerd. Door het toekennen van in totaal 6,5 uur wordt eiser voldoende gecompenseerd. Het college is niet bereid om een bedrag toe te kennen om schoonmaakachterstanden in te halen die zijn ontstaan in de periode van 1 juli 2022 tot 1 januari 2023. Er is in die periode geen extra hulp ingekocht, waardoor de achterstand is ontstaan. Er kan niet achteraf een pgb worden toegekend voor hulp die niet is ingekocht.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de toegekende maatwerkvoorziening in de vorm van huishoudelijke ondersteuning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beroepsgronden
5.1.
Eiser stelt in beroep dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat het gaat om een huishouden bestaande uit vier volwassenen, die te maken hebben met ernstige longproblematiek en gezondheidsproblemen. Het huis moet hierdoor goed stofvrij zijn. Het college heeft miskend dat een huishouden van vier volwassenen in het algemeen vuiler is dan een huishouden met minder personen en dat er meer kamers bijzonder goed stofvrij gehouden moeten worden. Een half uur extra voor het stofvrij houden is te weinig. Het CIZ-protocol biedt ruimte voor maatwerk en de Wmo vereist dat ook. De toegekende voorziening is niet toereikend.
5.2.
Eiser wijst erop dat voor de periode 1 juli 2022 tot en met 31 december 2022 met het besluit van 17 augustus 2022 de facto slechts 5,5 uur hulp bij het huishouden is toegekend. Het college heeft erkend dat dit te weinig is geweest. Dat betekent dat eiser gedurende een half jaar minimaal een uur achterstand in de schoonmaak is ontstaan. Dit zou met extra huishoudelijke hulp moeten worden weggewerkt. Het college heeft onvoldoende gemotiveerd waarom er niet een tijdelijke extra voorziening is toegekend.
Oordeel van de rechtbank
6.1.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of het college op goede gronden de huishoudelijke ondersteuning heeft toegekend voor 6,5 uur per week.
6.2.
Het college is op grond van de artikelen 2.3.2 en 2.3.4 van de Wmo gehouden om voor de beoordeling van de aangevraagde maatwerkvoorziening een onderzoek te doen. Uit de uitspraak van de CRvB van 21 maart 2018 [1] volgt uit welke stappen dit onderzoek dient te bestaan. De eerste stap is dat het college de hulpvraag moet vaststellen. Bij de tweede stap moet het college vaststellen welke problemen eiser ondervindt bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving. De derde stap betreft – als de problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht – het vaststellen welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan zijn zelfredzaamheid of participatie. Daarna komt stap vier. Uit artikel 2.3.2, vierde lid van de Wmo in samenhang met het derde en vierde lid van artikel 2.3.5 van de Wmo vloeit voort dat het onderzoek moet uitwijzen of, en in hoeverre, de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn, dient het college een maatwerkvoorziening te verlenen.
6.3.
Het geschil spitst zich toe op de vraag welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van eiser (stap 3).
Indicatie op grond van het CIZ-protocol
7. Het college is voor het bepalen van de omvang van de ondersteuning aangesloten bij het CIZ-protocol, bij de normen die gelden voor een twee- en meerpersoonshuishouden. In de jurisprudentie van de CRvB is bevestigd dat voor het vaststellen van de benodigde tijd voor huishoudelijke ondersteuning kan worden uitgegaan van (de normtijden van) het CIZ-protocol. [2]
7.1.
Volgens het college hebben eiser en zijn gezin hulp nodig bij de activiteiten lichte en zware huishoudelijke taken en wasverzorging. Dit leidt tot een toekenning voor licht huishoudelijk werk (90 minuten totaal), zwaar huishoudelijk werk (180 minuten totaal) en de wasverzorging (90 minuten totaal), in totaal 360 minuten ofwel 6 uur. Dat deze toekenning van (basis)uren correct en conform het CIZ-protocol is berekend, staat tussen partijen niet ter discussie.
7.2.
Op grond van het CIZ-protocol kan per activiteit in bijzondere gevallen extra tijd geïndiceerd worden. Het college heeft in het primaire besluit van 22 december 2022 naast de 6 uur ook 30 minuten extra geïndiceerd vanwege problemen als incontinentie en stofallergie. In het bestreden besluit is aangegeven dat er in totaal 30 minuten extra zijn geïndiceerd vanwege longproblematiek. Partijen zijn verdeeld over de vraag of deze extra indicatie voldoende is, gelet op de medische problematiek die binnen het gezin speelt.
7.3.
De rechtbank stelt vast dat de door het college toegekende extra 30 minuten niet zijn gedifferentieerd naar de categorieën licht huishoudelijk werk, zwaar huishoudelijk werk of wasverzorging, zodat niet duidelijk is waar de extra toegekende tijd op ziet. [3] Het college heeft ook niet inzichtelijk gemaakt welke omstandigheden binnen het gezin tot hoeveel extra tijd hebben geleid.
7.4.
Uitgaande van het bestreden beluit heeft het college 30 minuten extra geïndiceerd vanwege de longproblematiek van eiser en zijn gezinsleden. Niet in geschil is dat binnen het gezin van eiser twee volwassenen te kampen hebben met incontinentieklachten. Dat het college al 30 minuten extra heeft toegekend vanwege de longproblematiek van eiser en zijn gezinsleden, betekent niet dat hierdoor ook de extra vervuiling als gevolg van de incontinentie van twee gezinsleden is ondervangen. Het is aannemelijk dat dit extra wasverzorging met zich meebrengt en dat er extra schoonmaakwerkzaamheden verricht zullen moeten worden. Het college heeft hier in het bestreden besluit echter geen aandacht aan geschonken. In zoverre kleeft aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek.
7.5.
Daarnaast heeft het college naar het oordeel van de rechtbank bij de besluitvorming onvoldoende meegewogen dat er binnen het huishouden van eiser vier volwassenen zijn die kampen met ernstige longklachten. Zij verblijven gelet op hun gezondheidsklachten veelal binnenshuis. Dat betekent dat er in de woning meerdere ruimtes in gebruik zullen zijn, die stofvrij gehouden moeten worden. De (medische) noodzaak van een stofvrije omgeving geldt derhalve voor alle gezinsleden en voor meerdere kamers in de woning.
7.6.
Verder meent eiser aanspraak te hebben op extra tijd vanwege de schoonmaakachterstand die is ontstaan doordat in de periode 1 juli 2022 tot en met 31 december 2022 te weinig uren voor huishoudelijke hulp zijn geïndiceerd. Het college heeft bij besluit van 22 december 2022 eiser per 1 januari 2023 meer uren toegekend voor huishoudelijke ondersteuning dan het aantal uren dat hij met het pgb voor huishoudelijke hulp dat bij besluit van 17 augustus 2022 was toegekend, kon inkopen (namelijk 5,5 uur per week). Hieruit volgt dat eiser in de voorliggende periode van 1 juli 2022 tot en met 31 december 2022 te weinig huishoudelijke ondersteuning heeft ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat dit voor het college aanleiding had moeten zijn nader onderzoek te doen naar de gevolgen van het feit dat eiser en zijn gezin gedurende een periode van een half jaar minder uren huishoudelijke ondersteuning hebben gekregen. Het college had bijvoorbeeld kunnen onderzoeken of er daadwerkelijk sprake is geweest van achterstanden in de schoonmaakwerkzaamheden en zo ja, of daar een voorziening of compensatie voor nodig is. Nu het college dit niet heeft gedaan, is het bestreden besluit ook in zoverre onzorgvuldig tot stand gekomen.
7.7.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het college de individuele omstandigheden van eiser en zijn gezin onvoldoende in de beoordeling heeft betrokken en dat niet had kunnen volstaan met het toekennen van niet nader gespecifieerde 30 minuten extra voor de huishoudelijke ondersteuning. Het bestreden besluit is in zoverre niet voldoende gemotiveerd en onzorgvuldig voorbereid.

Conclusie en gevolgen

8. Onder bovenstaande omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen.
8.1.
De rechtbank ziet geen reden om zelf in de zaak te voorzien of om aan het college op te dragen om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus) vanwege het door het college nog te verrichten onderzoek. Het college zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Bij dat onderzoek zal het college dan ook moeten betrekken de opmerking van de partner van eiser ter zitting dat de sloopwerkzaamheden in de wijk leiden tot extra (bouw)stof in de woning.
8.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier op 28 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtsrpaak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: wettelijk kader

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Artikel 2.3.2
4. Het college onderzoekt:
a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;
b. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
d. de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;
e. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
f. de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
g. welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a, verschuldigd zal zijn.
Artikel 2.3.5
3. Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Protocol Indicatiestelling voor Huishoudelijke Verzorging van Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), april 2005,Bijlage 1, tijdnormering huishoudelijke verzorging
HV twee-/meerpersoonshuishouden (woonsituatie niet van belang)
Activiteiten Minuten
1.4
licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc): 90 minuten per week (evt. +)
1.5
zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken,
stofzuigen, wc/badkamer reinigen etc): 180 minuten per week (evt. +)
1.6
de was doen (kleding/linnengoed wassen) 90 minuten per week (evt. +)
Veel voorkomende combinaties Minuten Uren Klasse
1.4+1.5+1.5 360 6 u K3
Evt + houdt in, dat extra tijd geïndiceerd kan worden bij grotere leefeenheden, aanwezigheid kleine kinderen, extra bewassing etc.

Voetnoten

1.CRvB 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819
2.Zie bijvoorbeeld uitspraak van 11 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2182
3.Zie bijvoorbeeld uitspraak van 24 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1592