In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 augustus 2024, werd het verzet van belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels, ongegrond verklaard. Het verzet was gericht tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 22 december 2023, waarin het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank oordeelde dat de betwisting van de ontvangst van aangetekende brieven onvoldoende specifiek was. De rechtbank had eerder verzocht om een (recente) uittreksel uit het handelsregister, wat niet was overgelegd, en dit leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.
De rechtbank behandelde het verzet op 26 juli 2024, waarbij mr. Bartels aanwezig was. Hij voerde aan dat hij de aangetekende brief van 22 november 2022 niet zelf had ontvangen en dat de handtekening op het afhaalbericht niet de zijne was. De rechtbank oordeelde echter dat er geen reden was om te twijfelen aan de ontvangst van de brief, gezien de track&trace gegevens van PostNL en eerdere correspondentie die door mr. Bartels was ontvangen.
De rechtbank benadrukte dat indien iemand namens een ander beroep instelt, een machtiging moet worden overgelegd. Het niet voldoen aan deze eis kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het beroep. De rechtbank concludeerde dat mr. Bartels niet gemachtigd was om namens belanghebbende op te treden en dat het verzet ongegrond was. De rechtbank droeg de griffier op om het teveel betaalde griffierecht van € 179,- aan belanghebbende terug te betalen, maar wees het verzoek om immateriële schadevergoeding af.