ECLI:NL:RBZWB:2024:5660

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
BRE 22/5662
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep wegens ontbrekende uittreksels en machtiging

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 augustus 2024, werd het verzet van belanghebbende V.O.F. ongegrond verklaard. Het verzet volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank van 19 december 2022, waarin het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk was verklaard vanwege het niet overleggen van de gevraagde uittreksels van de Kamer van Koophandel. De gemachtigde van belanghebbende, mr. D.A.N. Bartels, betwistte de ontvangst van aangetekende brieven van de rechtbank, maar de rechtbank oordeelde dat de ontvangst voldoende was aangetoond door middel van track&trace gegevens van PostNL. De rechtbank concludeerde dat mr. Bartels niet tijdig had voldaan aan de verzoeken van de rechtbank, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.

Tijdens de zitting van 26 juli 2024 heeft mr. Bartels zijn verzet toegelicht, maar de rechtbank oordeelde dat hij geen relevante gronden had aangevoerd die de eerdere beslissing konden weerleggen. De rechtbank benadrukte dat indien iemand namens een ander beroep instelt, een machtiging moet worden overgelegd. Het niet voldoen aan deze eis kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het beroep. De rechtbank wees ook het verzoek om immateriële schadevergoeding en proceskostenvergoeding af, omdat mr. Bartels niet bevoegd was om namens belanghebbende op te treden.

De rechtbank concludeerde dat het verzet ongegrond was en dat de eerdere uitspraak in stand bleef. De beslissing werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/5662

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 augustus 2024 op het verzet van

[belanghebbende] V.O.F., te [plaats 1] , belanghebbende,

(gesteld gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 19 december 2022 in het geding tussen
belanghebbende
en
Het hoofd van de afdeling Belastingen van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzet van belanghebbende gaat over de uitspraak van de rechtbank van 19 december 2022 waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet overleggen van de gevraagde uittreksel(s) van de kamer van koophandel. Het beroep ziet op de WOZ-beschikking voor het object [adres] met [aanslagnummer] .
1.1.
De rechtbank heeft het verzet op 26 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft mr. Bartels deelgenomen.

Procesverloop

2. In de brief van 29 december 2022 vraagt mr. Bartels hoe de beslissing luidt ten aanzien van de gedane verzoek tot betalingsonmacht. Dit is door de griffier van de rechtbank aangemerkt als een beroep op betalingsonmacht. Bij brief van 5 januari 2023 is mr. Bartels gevraagd om binnen twee weken de financiële gegevens te overleggen van belanghebbende om het beroep op betalingsonmacht te kunnen beoordelen. Volgens de track&trace gegevens van PostNL is de brief bezorgd/afgehaald bij een PostNL-punt op 6 januari 2023 om 07:40 met een handtekening voor ontvangst. Omdat er geen reactie is ontvangen is bij aangetekende brief van 25 januari 2023 het beroep op betalingsonmacht afgewezen.
2.1.
Bij aangetekende brief van 25 januari 2023 is mr. Bartels in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na dagtekening het verschuldigde bedrag aan griffierecht te voldoen. Deze brief is volgens de track&trace gegevens van PostNL bij het PostNL-punt op 26 januari 2023 om 07:42 voor ontvangst afgetekend. Mr. Bartels heeft vervolgens op 31 januari 2023 de betaling voldaan, zodat kan worden vastgesteld dat de aangetekende brieven van 25 januari 2023, die verzonden zijn in dezelfde enveloppe, door hem zijn ontvangen.
Procesverloop uittreksels kvk/machtiging
2.2.
Bij brief van 8 december 2022 is mr. Bartels in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een machtiging en uittreksels uit het handelsregister te overleggen. Hierop heeft mr. Bartels gereageerd bij brief van 29 december 2022 en een machtiging overgelegd die is ondertekend door [naam 1] met daarbij een e-mail van [naam 2] aan mr. Bartels met de opmerking dat hij en zijn echtgenote vennoten zijn in de V.O.F. en de vraag of een machtiging die is ondertekend door één van hen voldoende is, waar mr. Bartels bevestigend op heeft gereageerd. Ook is er een machtiging bijgevoegd op naam van [naam 3] .
2.3.
Het verzoek om een uittreksel uit het handelsregister en een machtiging te overleggen is herhaald bij aangetekende brief van 25 januari 2023 met een laatste termijn van twee weken. Volgens gegevens van track&trace van PostNL is de brief voor ontvangst afgetekend op het PostNL-punt op 26 januari 2023 om 07:42. Ook hierop heeft mr. Bartels bij brief van 23 januari en 6 februari 2023 gereageerd (beide binnengekomen bij de rechtbank op 24 februari 2023), zij het door blanco machtigingen te overleggen.
2.4.
Mr. Bartels heeft niet (tijdig) voldaan aan het verzoek van de rechtbank, waarna het beroep niet-ontvankelijk is verklaard.

Overwegingen

3. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 19 december 2023 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet.
3.1.
Mr. Bartels voert in zijn verzetschrift geen gronden aan die ingaan op de gronden die zijn genoemd in de in verzet bestreden uitspraak. Wel heeft hij verzocht om te worden gehoord op het verzet.
Ter zitting heeft hij aangevoerd dat hij de aangetekende brief van 25 januari 2023 niet zelf voor ontvangst heeft getekend en dat op het moment dat voor ontvangst is getekend het Post.nl punt ook nog niet open is, zodat hij niet voor ontvangst kan hebben getekend. Daarmee lijkt hij te ontkennen dat hij die brief ook heeft ontvangen en daarom onvoldoende gelegenheid heeft gehad om het verzuim te herstellen. In dat geval had het beroep niet kennelijk niet-ontvankelijk mogen worden beschouwd. Mr. Bartels is verbaasd dat de rechtbank blanco machtigingen in het dossier heeft zitten en oppert dat het dan in een verkeerd dossier zit.
3.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3.
Iemand die namens een ander beroep instelt, moet op verzoek van de rechtbank een machtiging indienen om aan te tonen dat hij namens die ander beroep mag instellen. Dit staat in artikel 8:24, tweede lid van de Awb. Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren. Als de ander een rechtspersoon is of een natuurlijk persoon die een onderneming drijft, kan de rechtbank ook verlangen dat – recente – uittreksels uit het handelsregister worden overgelegd.
Algemene betwisting van track&trace gegevens PostNL
3.4.
Mr. Bartels ontkent (ook in deze zitting in meerdere procedures) dat hij aangetekende zendingen heeft ontvangen en betwist dat uit de track&trace gegevens van PostNL kan blijken dat de aangetekend verzonden brieven ook zijn bezorgd: i) mr. Bartels stelt dat hij zendingen niet afgehaald kan hebben op de tijdstippen die staan vermeld op de track&trace. De tijdstippen zijn in de meeste gevallen van voor 08:30 uur en dan is het PostNL-punt nog niet open, ii) Daarnaast ontkent mr. Bartels dat de geplaatste handtekening op de track&trace de zijne is en hij verwijst daarvoor naar de door hem ingediende processtukken.
3.5.
Alle correspondentie aan mr. Bartels wordt verzonden naar het door hem opgegeven [postbus] te [plaats 2] . Deze postbus bevindt zich op een PostNL-punt in een winkel van Primera aan het [locatie] in [plaats 2] . Mr. Bartels heeft vorig jaar in meerdere verzetzaken met dezelfde argumenten de ontvangst van in die zaken door de rechtbank aangetekend verzonden stukken betwist. Na de zitting in die zaken heeft de heffingsambtenaar in één van die zaken gemeld dat hem bij navraag was gebleken dat de eigenaar en medewerkers van de Primera toegang hebben tot (een afschrift van) het identiteitsbewijs van mr. Bartels en dat de afspraak geldt dat zij namens mr. Bartels voor ontvangst van de aangetekende brieven tekenen. Deze werkwijze zou volgens die melding zijn ontstaan omdat mr. Bartels veel aangetekende post ontvangt en het zowel de eigenaar van de Primera als mr. Bartels het op deze manier veel tijd bespaart.
Naar aanleiding van de mededeling van die heffingsambtenaar heeft de rechtbank de behandeling in de verzetzaken van die zitting (BRE 21/4485, 21/4506, 21/5157, 21/5159, 21/5922, 21/5923, 21/5924, 21/5925, 22/356 tot en met 22/359 en 22/1566) heropend, teneinde de eigenaar en mogelijk ook medewerkers van het PostNL-punt hierover te horen. Mr. Bartels heeft daartegen op meerdere wijzen geprotesteerd en toen na veel moeite van de griffier (op 12 juni 2023) een zitting was bepaald waarbij ook mr. Bartels aanwezig kon zijn, heeft hij, zoals hij schreef, “om hem moverende redenen”, op de een-na-laatste werkdag voor de zitting alle verzetschriften in de hiervoor genoemde zaken ingetrokken.
De (betwisting van de) ontvangst van aangetekende brieven in deze zaak
3.6.
De brief van 25 januari 2023 is aangetekend verzonden en volgens de track&trace gegevens van PostNL voor ontvangst getekend. De rechtbank ziet geen reden om te betwijfelen of deze ook is ontvangen. Het is immers in de eerste plaats mr. Bartels zelf die voor alle correspondentie een postbusnummer opgeeft. Daarbij komt dat, zoals hiervoor onder 2.2 en 2.3 is aangehaald, andere eveneens aangetekend verzonden brieven blijkens de reactie van mr. Bartels op die brieven, door hem zijn ontvangen, terwijl ook die brieven voor ontvangst zijn afgetekend op een moment dat het PostNL-punt nog niet open is. De rechtbank acht het onaannemelijk dat mr. Bartels de brief van 25 januari 2023 niet heeft ontvangen. De ontkenning van mr. Bartels dat de handtekening op het afhaalbericht de zijne is, is, ook in combinatie met het gegeven dat op het moment dat voor ontvangst is getekend het PostNL-punt nog niet open is voor het publiek, in dit geval een onvoldoende betwisting van de ontvangst. Er zijn verder, behoudens de ontkenning van de gemachtigde, geen aanwijzingen dat hij de brief niet zou hebben ontvangen. Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank voldoende vaststaan dat mr. Bartels de brief heeft ontvangen (vergelijk Hof Arnhem-Leeuwarden, 21 november 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:9937). Dat hij de brief wel heeft ontvangen wordt in dit geval veeleer bevestigd doordat hij daarna wel reageerde, zij het door met zijn brief slechts een in het geheel niet ingevulde en ondertekende machtiging in te zenden.
3.7.
Ook de stelling van mr. Bartels dat de machtiging dan in een ander dossier moet zitten volgt de rechtbank niet. In elk van de dossiers waarin de rechtbank specifiek om stukken vraagt, dient degene aan wie dat wordt gevraagd, ervoor te zorgen dat de gevraagde stukken worden ingediend.
4. De rechtbank overweegt dat bij het niet voldoen aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, het beroep wegens dit verzuim niet-ontvankelijk verklaard kan worden en dat het verzuim in verzet niet kan worden hersteld [1] .

Conclusie en gevolgen

5. De gronden van het verzet slagen niet. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 19 december 2023. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
Immateriële schadevergoeding en proceskostenvergoeding
5.1.
Nu niet is gebleken dat mr. D.A.N. Bartels is gemachtigd om namens belanghebbende te procederen is naar het oordeel van de rechtbank mr. D.A.N. Bartels ook niet bevoegd om namens belanghebbende een verzoek te doen om immateriële schadevergoeding en proceskostenvergoeding. De rechtbank wijst de verzoeken dan ook af.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet ongegrond;
- wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 9 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vergelijk Hoge Raad, 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2