In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 augustus 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak van de invorderingsambtenaar beoordeeld. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de explootkosten die in rekening waren gebracht bij een hernieuwd bevel tot betaling van gemeentelijke en waterschapsbelastingen. De rechtbank constateert dat de belanghebbende de aanslag voor het belastingjaar 2021 niet had betaald, ondanks eerdere aanmaningen en een dwangbevel. De invorderingsambtenaar had op 9 juni 2023 een exploot betekend, waarbij € 18 aan explootkosten in rekening werd gebracht. De rechtbank oordeelt dat deze kosten terecht zijn berekend, omdat de verplichting tot betaling niet wordt geschorst door het indienen van een bezwaar of beroep tegen de belastingaanslag. De rechtbank wijst erop dat de invorderingsambtenaar de kosten van betekening correct heeft doorbelast en dat de belanghebbende onvoldoende argumenten heeft aangedragen om deze kosten te betwisten. Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard, maar de rechtbank bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan de belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.