ECLI:NL:RBZWB:2024:5650

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
BRE 23/3667
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van explootkosten bij hernieuwd bevel tot betaling van gemeentelijke heffingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 augustus 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak van de invorderingsambtenaar beoordeeld. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de explootkosten die in rekening waren gebracht bij een hernieuwd bevel tot betaling van gemeentelijke en waterschapsbelastingen. De rechtbank constateert dat de belanghebbende de aanslag voor het belastingjaar 2021 niet had betaald, ondanks eerdere aanmaningen en een dwangbevel. De invorderingsambtenaar had op 9 juni 2023 een exploot betekend, waarbij € 18 aan explootkosten in rekening werd gebracht. De rechtbank oordeelt dat deze kosten terecht zijn berekend, omdat de verplichting tot betaling niet wordt geschorst door het indienen van een bezwaar of beroep tegen de belastingaanslag. De rechtbank wijst erop dat de invorderingsambtenaar de kosten van betekening correct heeft doorbelast en dat de belanghebbende onvoldoende argumenten heeft aangedragen om deze kosten te betwisten. Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard, maar de rechtbank bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan de belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/3667

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 augustus 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en
de invorderingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant(gemeente Breda en waterschap Brabantse Delta), de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de invorderingsambtenaar van 29 juni 2023 op het bezwaar tegen de aan belanghebbende berekende invorderingskosten met betrekking tot de aanslag gemeentelijke en/of waterschapsbelastingen met aanslagnummer [nummer] over belastingjaar 2021 (de aanslag).
1.1.
Met dagtekening 9 juni 2023 is aan belanghebbende een exploot betekend met een hernieuwd bevel tot betaling van het totale openstaande bedrag van de aanslag inclusief aanmaningskosten binnen twee dagen na betekening. Daarbij zijn kosten voor betekening van het exploot (explootkosten) in rekening gebracht van € 18.
1.2.
De invorderingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de explootkosten ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
1.4.
De invorderingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: mr. M.J.J. Withagen-van Oorschot namens de invorderingsambtenaar.
1.6.
Belanghebbende is zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 3 juni 2024 aan belanghebbende op het adres [adres] te ( [postcode] ) [plaats] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 5 juni 2024 aan belanghebbende op genoemd adres is bezorgd, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

Feiten

2.1.
Bij aanslagbiljet van 26 februari 2021 is aan belanghebbende de aanslag voor gemeentelijke en/of waterschapsbelastingen 2021 opgelegd.
2.2.
Op 25 juni 2021 heeft de invorderingsambtenaar een aanmaning gestuurd en op 24 september 2021 een dwangbevel betekend. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanmaningskosten (€ 17) en de kosten voor betekening van het dwangbevel (€ 152).
2.3.
De invorderingsambtenaar heeft bij afzonderlijke uitspraken van 22 oktober 2021 het bezwaar van belanghebbende tegen de aanmaningskosten ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen de dwangbevelkosten is gegrond verklaard en besloten is om deze kosten niet verder in te vorderen, mits belanghebbende het openstaande bedrag van € 1.280,71 inclusief aanmaningskosten binnen 14 dagen zou betalen. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende tegen (onder andere) deze uitspraken op bezwaar bij uitspraak van 27 oktober 2022 ongegrond verklaard. [1] Belanghebbende heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Op dit hoger beroep is nog niet beslist.
2.4.
Omdat belanghebbende op 9 juni 2023 nog niet het volledige openstaande bedrag van de aanslag en de aanmaningskosten heeft betaald, heeft de belastingdeurwaarder met die dagtekening een exploot betekend aan het adres van belanghebbende met een hernieuwd bevel tot betaling van het totale openstaande bedrag binnen twee dagen na betekening. Daarbij is € 18 aan explootkosten in rekening gebracht.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of terecht explootkosten aan belanghebbende zijn berekend. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de explootkosten terecht aan belanghebbende berekend. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4.1.
Artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt dat de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen geschieden met toepassing van (onder meer) de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen (de Kostenwet).
4.2.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 is een belastingaanslag invorderbaar zes weken na de dagtekening van het aanslagbiljet. De verplichting tot betaling wordt niet geschorst door de indiening van een bezwaar- of beroepschrift inzake een belastingaanslag (artikel 9, twaalfde lid, van de Invorderingswet 1990).
4.3.
Indien de belastingschuldige een belastingaanslag niet binnen de gestelde termijn betaalt, maant de ontvanger hem schriftelijk aan om alsnog te betalen, met achtereenvolgens een aanmaning en een dwangbevel (artikelen 11 en 12, eerste lid, van de Invorderingswet 1990). De tenuitvoerlegging van een dwangbevel geschiedt niet dan na betekening van een hernieuwd bevel tot betaling. De betekening geschiedt bij exploot, met dien verstande dat indien de betekening geschiedt overeenkomstig artikel 47 van die wet het exploot van de belastingdeurwaarder een bevel inhoudt om binnen twee dagen te betalen (artikel 14, eerste lid, van de Invorderingswet 1990). Aan het betekenen van een exploot tot betaling zijn kosten verbonden, namelijk een bedrag van € 18 (artikel 3, tweede lid, van de Kostenwet; tekst 2023).
4.4.
Tegen de door de ontvanger of de belastingdeurwaarder in rekening gebrachte kosten van vervolging welke niet voortspruiten uit de gerechtelijke tenuitvoerlegging van het dwangbevel kan degene van wie die kosten worden gevorderd een bezwaarschrift, onderscheidenlijk een beroepschrift indienen bij de ontvanger. Op het bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie inzake de in de eerste volzin bedoelde beschikking is hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing (artikel 7, eerste lid, van de Kostenwet).
Oordeel rechtbank
Is de uitspraak op bezwaar juist weergegeven?
5. Blijkens de uitspraak op bezwaar heeft de invorderingsambtenaar de brief van belanghebbende van 9 juni 2023 aangemerkt als bezwaarschrift en vervolgens het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank stelt echter vast dat de kosten van betekening in rekening zijn gebracht door de belastingdeurwaarder. Omdat de invorderingsambtenaar een ander bestuursorgaan is dan de belastingdeurwaarder, is geen sprake van bezwaar, maar van administratief beroep. De invorderingsambtenaar had daarom het bezwaarschrift tegen de kosten van het hernieuwde bevel tot betaling moeten aanmerken als een administratief beroep en de uitspraak op bezwaar in zoverre moeten aanmerken als een uitspraak op dit administratieve beroep. [2] De rechtbank overweegt vervolgens dat uit artikel 7, eerste lid, van de Kostenwet volgt dat op dit administratieve beroep, net als op tegen door de invorderingsambtenaar opgelegde invorderingskosten, de regels van hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen betreffende (hoger) beroep en cassatie van toepassing zijn. Daaruit kan worden geconcludeerd dat belanghebbende geen nadeel ondervindt van de onjuiste althans onduidelijke terminologie in de uitspraak op bezwaar. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorbij gaan aan dit geringe terminologische verzuim.
Mochten de explootkosten in rekening worden gebracht?
6. Vaststaat dat belanghebbende de aanslag, ook na toezending van een aanmaning en dwangbevel, niet heeft betaald. Niet is gebleken dat belanghebbende om uitstel van betaling heeft verzocht en/of dat de invorderingsambtenaar uitstel van betaling heeft verleend aan belanghebbende. Dit brengt mee dat de invorderingsambtenaar in beginsel terecht tot (verdere) invordering kon overgaan en de daarmee gepaard gaande explootkosten van € 18 [3] in rekening kon brengen.
6.1.
Belanghebbende voert aan dat hij bezwaar heeft gemaakt tegen de WOZ-beschikking voor het jaar 2021 en de invorderingskosten. Daaruit blijkt volgens belanghebbende genoeg reden om de aanslag pas te betalen als de rechtszaak is afgelopen. Het vragen van uitstel van betaling is dan onzinnig. Daarbij komt dat de invorderingsambtenaar niet te bereiken is en dat belanghebbende een klacht heeft ingediend bij de gemeente.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de verplichting tot betaling, anders dan belanghebbende betoogt, niet wordt geschorst door de indiening van een bezwaar- of (hoger) beroepschrift inzake een belastingaanslag. [4] Dat de onderhavige aanslag nog ‘onder de rechter’ is, brengt dus niet mee dat de betalingsverplichting is geschorst. [5] Ook de vermelding van de invorderingsambtenaar in het verweerschrift dat hij hangende de beroepsprocedure tegen de uitspraken op bezwaar van 22 oktober 2021 inzake de aanmaningskosten in zijn eigen administratie een uitstel heeft geregistreerd en niet effectief tot invordering is overgegaan, maakt dit niet anders. Belanghebbende heeft onvoldoende aangevoerd om de in rekening gebrachte explootkosten te betwisten. Ook de door belanghebbende gestelde gebrekkige communicatie en klacht rechtvaardigen op zichzelf en in samenhang met vorenstaande niet de gevolgtrekking dat de explootkosten ten onrechte zijn berekend.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de explootkosten gehandhaafd blijven. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
7.1.
Omdat er sprake was van een gebrek en artikel 6:22 van de Awb is toegepast, moet de heffingsambtenaar wel het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding, omdat gesteld noch gebleken is van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 20 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

2.Zie artikel 7, eerste lid, van de Kostenwet en de toelichting in tekst en commentaar, en de uitspraak van deze rechtbank van 12 december 2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:6863.
3.Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, tweede lid, van de Kostenwet (tekst 2023).
4.Zie artikel 9, twaalfde lid, van de Invorderingswet 1990.
5.Uitspraak van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 september 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9190, bevestigd door de Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2022:673.