ECLI:NL:RBZWB:2022:5781

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
6 oktober 2022
Zaaknummer
AWB-20_8478
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van invorderingskosten en WOZ-waarde door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 27 oktober 2022, worden de beroepen van de belanghebbende tegen de invorderingskosten over de jaren 2019, 2020 en 2021 en tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning voor het jaar 2021 beoordeeld. De rechtbank behandelt meerdere zaken, waaronder de invorderingskosten die door de invorderingsambtenaar zijn opgelegd en de WOZ-waarde die door de heffingsambtenaar is vastgesteld. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de invorderingskosten en de WOZ-waarde, maar de rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de invorderingskosten terecht zijn opgelegd, aangezien de belanghebbende de aanslagen niet tijdig heeft betaald. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en bevestigt de besluiten van de invorderingsambtenaar en de heffingsambtenaar.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/8478, 21/4963, 21/4964, 21/4965, 21/5468, 22/7

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2022 in de zaken tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

en
de invorderingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant,(verweerder 1) en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant,(verweerder 2).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de invorderingskosten over de jaren 2019, 2020 en 2021. Ook het beroep van belanghebbende tegen de vastgestelde WOZ-waarde van het object aan [adres] te [plaats] (de woning) voor het jaar 2021 wordt beoordeeld.
Invorderingskosten 2020 zaaknummer 20/8478
Met bestreden besluit 1 van 18 augustus 2020 heeft de invorderingsambtenaar beslist op het bezwaar van belanghebbende. De in rekening gebrachte invorderingskosten voor de gemeentelijke en/of waterschapsbelastingen 2020 blijven gehandhaafd.
Invorderingskosten 2021, zaaknummer 21/4964 en 21/4965
Met bestreden besluit 2 van 22 oktober 2021 heeft de invorderingsambtenaar beslist op het bezwaar van belanghebbende. De in rekening gebrachte aanmaningskosten voor de gemeentelijke en/of waterschapsbelastingen 2021 blijven gehandhaafd.
Met bestreden besluit 3 van 22 oktober 2021 heeft de invorderingsambtenaar beslist op het bezwaar van belanghebbende. Het bezwaar is gegrond verklaard en de in rekening gebrachte kosten voor de betekening van het dwangbevel worden vernietigd, mits belanghebbende de aanslag binnen 14 dagen betaald.
Invorderingskosten 2019, zaakmummers 21/5468 en 22/7
Met bestreden besluit 4 van 10 december 2021 heeft de invorderingsambtenaar beslist op het bezwaar van belanghebbende. Het bezwaar is ongegrond verklaard. De in rekening gebrachte aanmaningskosten voor de gemeentelijke en/of waterschapsbelastingen 2019 blijven gehandhaafd.
Met bestreden besluit 5 van 17 december 2021 heeft de invorderingsambtenaar beslist op het bezwaar van belanghebbende. Het bezwaar is gegrond verklaard en de in rekening gebrachte kosten voor de betekening van het dwangbevel worden vernietigd, mits belanghebbende de aanslag binnen 14 dagen betaald.
WOZ zaaknummer 21/4963
Met bestreden besluit 6 van 5 november 2021 heeft de heffingsambtenaar beslist op het bezwaar van belanghebbende. Hij heeft de WOZ-waarde ongewijzigd vastgesteld op € 420.000,00.
De rechtbank heeft de beroepen op 15 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, namens de heffingsambtenaar [heffingsambtenaar], registertaxateur en namens de invorderingsambtenaar [invorderingsambtenaar].
De rechtbank zal in deze uitspraak eerst het WOZ-besluit bespreken en daarna de invorderingsbesluiten.

Totstandkoming van het WOZ-besluit

1.1
Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het betreft een tussenwoning uit het
jaar 2016. De woning heeft 2 dakkapellen en een berging/schuur.
1.2
Met het besluit van 26 februari 2021 heeft de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van de woning voor het jaar 2021 vastgesteld op € 420.000,--. Tevens is in dit besluit de onroerendzaakbelasting bekend gemaakt. De waardepeildatum is 1 januari 2020.
1.3
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Het bezwaar is met bestreden besluit 6 ongegrond verklaard.

Beoordeling van het WOZ-besluit door de rechtbank

2.1
De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
2.3
De waarde van een woning wordt bepaald door middel van de vergelijkings-methode. Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld. De beantwoording van de vraag of de heffingsambtenaar aan deze bewijslast heeft voldaan, hangt mede af van wat door belanghebbende is aangevoerd.
2.4
Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of belanghebbende de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechtbank schattenderwijs zelf tot een vaststelling van de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen.
2.5
De heffingsambtenaar mag de waarde in principe in iedere fase van de procedure opnieuw onderbouwen met nieuwe vergelijkingsobjecten.
2.6
De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de door hem vastgestelde WOZ-waarde een waarderapport overgelegd, opgesteld door [heffingsambtenaar] RT, WOZ-taxateur. Hij komt tot een waarde van € 425.000. Als vergelijkingspanden zijn gebruikt [adres], [adres] en [adres], [adres] alle te [plaats].
2.7
Uit het waarderapport blijkt dat de taxateur de waarde van de woning heeft vastgesteld met behulp van de vergelijkingsmethode en dat rekening is gehouden met onderlinge verschillen tussen de panden.
2.8
In artikel 17, tweede lid, van de wet WOZ is bepaald hoe de waarde van de woning moet worden vastgesteld. Naar de bedoeling van de wetgever is deze waarde “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding.” [1]
Gelet op de bedoeling van de wetgever kan het standpunt van belanghebbende dat de werkelijke waarde van de woning alleen kan worden vastgesteld aan de hand van de bouw- dan wel beginwaarde van de woning geïndexeerd met de CBS-indexcijfers, niet worden gevolgd. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
2.9
De stelling van belanghebbende dat de woning aan de [adres] bij inschrijving is verkocht en daarom niet verkocht is tegen de werkelijke waarde volgt de rechtbank niet. Een verkoop bij inschrijving komt immers ook tot stand overeenkomstig het waardebegrip zoals onder punten 2.3 en 2.8 genoemd. [2] Het verkoopcijfer van deze woning kan daarom betrokken worden bij de waardevaststelling.
2.1
De rechtbank is van oordeel dat ook de andere woningen die zijn gebruikt om de waarde vast te stellen als voldoende vergelijkbaar aangemerkt kunnen worden. De woningen liggen in dezelfde buurt als de woning van belanghebbende, dan wel hebben een vergelijkbare ligging. Ook de andere waardebepalende factoren zijn goed vergelijkbaar. Dit wordt overigens ook niet betwist door belanghebbende. Dat er mogelijk ook nog andere woningen in de buurt van de woning van belanghebbende zijn verkocht omstreeks de waardepeildatum is daarbij niet relevant.
2.11
Ter zitting heeft de taxateur toegelicht dat de waardebepaling, anders dan voorheen, onder andere is gebaseerd op het aantal vierkante meters. Het grondoppervlakte van de woning heeft hij zelf gemeten en is vastgesteld op 142 m2 en zou overeen moeten komen met de gegevens uit het kadaster. Ter zitting heeft belanghebbende gesteld dat in het kadaster 143 m2 geregistreerd staat aan grondoppervlakte. De rechtbank zal in het midden laten wat de exacte vierkante meters zijn, nu het verschil dusdanig klein is dat dit geen invloed zal hebben op de vastgestelde waarde. Overigens heeft belanghebbende zijn stelling dat er verschillen zijn niet onderbouwd met gegevens van het kadaster.
2.12
Met betrekking tot de oppervlakte van de woning op zich heeft de taxateur ter zitting toegelicht dat het netto oppervlak door de gemeente gemeten wordt. Dit is de oppervlakte van de woning inclusief de binnenmuren en waarbij alle vloeroppervlakten hoger dan 1,5 meter worden betrokken. De buitenmuren worden dus niet meegerekend. Voor zover er verschil zou zijn met de meting van het kadaster kan dit veroorzaakt worden door een verschil in meetinstructies. Gelet op deze toelichting bestaat er geen aanleiding om te oordelen dat er bij de waardebepaling is uitgegaan van foutieve uitgangspunten. Bij dit oordeel is ook betrokken dat de vergelijkingspanden op dezelfde manier zijn gemeten dan de woning van belanghebbende zodat met gelijke grootheden is vergeleken.
2.14
Omdat er bij de waardebepaling niet (meer) wordt gerekend met kubieke meters, kunnen de opmerkingen van belanghebbende over de kubieke meters die makelaars op hun website plaatsen, verder onbesproken blijven.
2.15
Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift een aantal opmerkingen gemaakt over de (gebrekkige) communicatie die hij heeft ervaren met de heffingsambtenaar. Uit wat ter zitting is besproken, is gebleken dat deze opmerkingen aangemerkt moeten worden als een uiting van ergernis. Deze opmerkingen zijn ter zitting besproken en zullen verder niet als beroepsgrond worden aangemerkt.

Conclusie

3. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Het beroep van belanghebbende tegen bestreden besluit 6 zal daarom ongegrond worden verklaard.

Totstandkoming van de invorderingsbesluiten

Zaaknummer 20/8478 (over het jaar 2020)
4. Bij aanslagbiljet van 29 februari 2020 is aan belanghebbende een aanslag voor gemeentelijke en/of waterschapsbelastingen 2020 opgelegd.
Op 22 mei 2020 heeft de invorderingsambtenaar een aanmaning gestuurd. De aanmaningskosten bedragen € € 17,00.
Op 3 juli 2020 heeft de invorderingsambtenaar een dwangbevel gestuurd. De kosten van de betekening van dit dwangbevel zijn € 107,00.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanmaningskosten en tegen de kosten voor de betekening van het dwangbevel.
Met bestreden besluit 1 zijn de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
Zaaknummers 21/4964 en 21/4965 (over het jaar 2021)
5. Bij aanslagbiljet van 26 februari 2021 is aan belanghebbende een aanslag voor gemeentelijke en/of waterschapsbelastingen 2021 opgelegd.
Op 25 juni 2021 heeft de invorderingsambtenaar een aanmaning gestuurd. De aanmaningskosten bedragen € € 17,00.
Op 24 september 2021 heeft de invorderingsambtenaar een dwangbevel gestuurd. De kosten van de betekening van dit dwangbevel zijn € 152,00.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanmaningskosten en tegen de kosten voor de betekening van het dwangbevel.
Met de bestreden besluiten 2 en 3 is beslist op de bezwaren van belanghebbende.
Zaaknummers 21/5468 en 22/7 (over het jaar 2019)
6. Bij aanslagbiljet van 28 februari 2019 is aan belanghebbende een aanslag voor gemeentelijke en/of waterschapsbelastingen 2019 opgelegd.
Op 25 juni 2021 heeft de invorderingsambtenaar een aanmaning gestuurd. De aanmaningskosten bedragen € € 17,00.
Op 17 september 2021 heeft de invorderingsambtenaar een dwangbevel gestuurd. De kosten van de betekening van dit dwangbevel zijn € 136,00.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanmaningskosten en tegen de kosten voor de betekening van het dwangbevel.
Met de bestreden besluiten 4 en 5 is beslist op de bezwaren van belanghebbende.

Beoordeling van de invorderingsbesluiten door de rechtbank

7.1
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
7.2
Omdat de beroepsgronden bij alle zaken nagenoeg hetzelfde zijn, zal de rechtbank deze gronden samenvoegen en in één keer bespreken.
7.3
Voorop staat dat het instellen van beroep geen schorsende werking heeft [3] . Het enkele gegeven dat belanghebbende nog een aantal beroepszaken heeft lopen tegen de vastgestelde WOZ-waarde betekent dus niet dat hij de opgelegde aanslagen niet hoeft te betalen. De beroepsgrond dat geen aanslag kan worden opgelegd omdat er nog een beroepszaak loopt, slaagt daarom niet. Overigens is belanghebbende voor het jaar 2020 alleen aangeslagen voor het gebruikersdeel. Het gaat hierbij om vaste bedragen die niet afhankelijk zijn van de vastgestelde WOZ-waarde.
7.4
Belanghebbende heeft gesteld dat hij niet kan controleren of de bedragen kloppen. Voor zover belanghebbende hiermee de bedoeling heeft gehad de bedragen genoemd in het aanslagbiljet te betwisten, valt dit buiten de omvang van het geding. In de procedures waar de rechtbank nu over moet oordelen, gaat het immers alleen om de invorderingskosten. Over de hoogte van de daaraan ten grondslag liggende aanslagen kan de rechtbank daarom geen oordeel geven. Als belanghebbende het niet eens was met (de hoogte van) deze aanslagen, had hij daartegen bezwaar moeten maken.
De rechtbank stelt vast dat de bedragen die genoemd worden in de invorderingsbesluiten alle overeen komen met de bedragen genoemd op de aanslagbiljetten. Dit is voor belanghebbende ook makkelijk te controleren door het bedrag op aanslagbiljet te vergelijken met de bedragen vermeld op de invorderingsbesluiten. Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
7.5
Ingevolge de kostenwet invordering rijksbelasting (kostenwet), die ook van toepassing is verklaard op gemeentelijke belastingen, worden er kosten in rekening gebracht als de aanslag niet tijdig wordt betaald. Niet in geschil is dat belanghebbende de aanslagen over de jaren 2019 tot en met 2021 niet heeft betaald. Omdat belanghebbende niet heeft betaald en ook niet om uitstel heeft verzocht, is de rechtbank van oordeel dat de invorderingsambtenaar op goede gronden invorderingskosten heeft opgelegd.
7.6
Voor zover belanghebbende ook de bedoeling heeft gehad te stellen dat de invorderingskosten niet te controleren zijn, verwijst de rechtbank naar het in de bijlage opgenomen wettelijk kader. De aanmaningskosten en de kosten voor het betekenen van het dwangbevel zijn in de kostenwet opgenomen. Voor de aanmaningskosten geldt dat een vast bedrag verschuldigd is en voor de betekening van het dwangbevel zijn de kosten afhankelijk gesteld van de gevorderde som. De rechtbank stelt vast dat de invorderingskosten in lijn met de bepalingen van de kostenwet zijn vastgesteld.
7.7
Ook in deze zaken heeft belanghebbende opmerkingen gemaakt over de communicatie met de invorderingsambtenaar. Hiervoor geldt hetzelfde als overwogen onder punt 2.13.

Conclusie

8. Gelet op wat hiervoor is overwogen zullen de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 tot en met 5 ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier op 27 oktober 2022 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:16
Het bezwaar of beroep schorst niet de werking van het besluit waartegen het is gericht, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald.
Algemene wet inzake rijksbelastingen
Artikel 25, eerste lid,
In afwijking van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de belanghebbende gehoord op zijn verzoek.
Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ)
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ, wordt aan een onroerende zaak een waarde toegekend.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt deze waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
Artikel 30, negende lid,
Op een bezwaarschrift dat niet is ingediend in de laatste zes weken van een kalenderjaar, doet de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar, in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, uitspraak in het kalenderjaar waarin het bezwaarschrift is ontvangen.
Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ (Uitvoeringsregeling)
Artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling bepaalt dat de vaststelling van de waarde in het economische verkeer van een woning wordt bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegeven beschikbaar zijn.
Gemeentewet
Artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt, voor zover hier van belang, dat de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen geschieden met toepassing van de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen.
Kostenwet invordering rijksbelastingen
In artikel 1 is onder meer bepaald dat aan diegene die in gebreke is gebleven het verschuldigde tijdig te betalen, kosten in rekening worden gebracht.
De kosten die in rekening worden gebracht zijn geregeld in artikel 2 en artikel 3. Deze kosten worden per jaar vastgesteld. De kosten voor het sturen van een aanmaning in de jaren 2020 en 2021 zijn gelijk gebleven en zijn vastgesteld op € 17,00 bij een gevorderde som van € 454 of meer.
De kosten voor het betekenen van een dwangbevel zijn wel veranderd.
In het jaar 2020
Voor het betekenen van een dwangbevel is verschuldigd € 43 verhoogd met € 4 van elk geheel bedrag van € 45 waarmee de gevorderde som € 45 te boven gaat, met dien verstande dat niet meer verschuldigd is dan € 12.677.
In het jaar 2021
Voor het betekenen van een dwangbevel is verschuldigd € 44 verhoogd met € 4 van elk geheel bedrag van € 45 waarmee de gevorderde som € 45 te boven gaat, met dien verstande dat niet meer verschuldigd is dan € 12.356.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1993/94, 22 885, nr. 36, blz. 44
3.Artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht