ECLI:NL:RBZWB:2024:5495

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 augustus 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
BRE 23/2472
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen waardebeschikking onroerende zaak en aanslagen gemeentelijke belastingen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 31 maart 2023. De heffingsambtenaar had op 25 februari 2023 de waarde van de onroerende zaak, een woning, vastgesteld op € 196.000 per 1 januari 2022. Tegelijkertijd werd aan belanghebbende een aanslag in de onroerendezaakbelastingen (OZB) voor het jaar 2023 opgelegd, evenals andere gemeentelijke belastingen. Het bezwaar van belanghebbende werd door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden. Belanghebbende, huurder van de woning, heeft geen alternatieve waarde voorgesteld en de heffingsambtenaar verdedigt de vastgestelde waarde. De rechtbank oordeelt dat het beroep van belanghebbende niet slaagt, maar dat de heffingsambtenaar niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen om de waarde te onderbouwen. Hierdoor is het beroep ontvankelijk, ondanks dat er geen procesbelang lijkt te zijn.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, maar dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden. Voor vergoeding van proceskosten is er geen aanleiding. De uitspraak is openbaar gemaakt op 2 augustus 2024 en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/2472

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 augustus 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant (de gemeente Breda),de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbankhet beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 31 maart 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 25 februari 2023 de waarde van de onroerende zaak [de woning] (de woning) op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 196.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Breda voor het jaar 2023 opgelegd (de aanslag OZB). Ook is aan belanghebbende een aanslag afvalstoffenheffing, een aanslag rioolheffing gebruiker, een aanslag watersysteemheffing ingezetenen en aanslag zuiveringsheffing woonruimten bekend gemaakt.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 21 juni 2024 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Feiten

2. Belanghebbende is huurder van de woning.
2.1.
De op het aanslagbiljet genoemde aanslagregels afvalstoffenheffing (€ 244,20), rioolheffing gebruiker (€ 190,08), watersysteemheffing ingezetenen (€ 70,45) en zuiveringsheffing woonruimten (€ 68,81) zijn geautomatiseerd kwijtgescholden.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Belanghebbende heeft geen voorgestane waarde aangevoerd. De heffingsambtenaar verdedigt de in de uitspraak op bezwaar gehandhaafde waarde van € 196.000.
3.1.
Een beroep tegen de waardebeschikking is tegelijk ook een beroep tegen de aanslag OZB. Dat staat in artikel 24, negende lid, gelezen in samenhang met artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ. Het oordeel over de aanslag OZB volgt het oordeel over de waarde van de woning. Tegen de aanslag OZB zijn geen zelfstandige gronden aangevoerd.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende, maar is de waarde van de woning niet te hoog vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Overwegingen

4. De heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat de beroepsgronden van belanghebbende onduidelijk zijn. Daarnaast zijn de in 2.1 genoemde aanslagen geheel kwijtgescholden, waardoor er geen fiscaal geschil bestaat in de optiek van de heffingsambtenaar. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1.
Omdat de heffingsambtenaar de WOZ-beschikking aan belanghebbende heeft gericht, is belanghebbende daarbij belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het belang waarover wordt gesproken in artikel 1:2 van de Awb moet echter worden onderscheiden van het procesbelang van een belanghebbende. Als iemand belanghebbende is, betekent dat dus niet meteen dat iemand ook een procesbelang heeft. De rechtbank moet ambtshalve beoordelen of iemand procesbelang heeft.
4.2.
Het is vaste rechtspraak dat procesbelang ontbreekt als het gebruiken van een rechtsmiddel een partij niet in een gunstigere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen. [1]
4.3.
In de context van een huurdersbeschikking WOZ is een meer specifieke beoordeling nodig. Op dat vlak hebben zich recent ontwikkelingen voorgedaan in de jurisprudentie. [2] De mogelijkheden tot het verkrijgen van een rechterlijk oordeel zijn vernauwd. In beginsel krijgt een belastingplichtige als belanghebbende naar de huidige stand van het recht geen toegang tot een oordeel van de rechtbank en zou het beroep niet-ontvankelijk zijn. De rechtbank stelt echter vast dat in dit geval niet vaststaat dat geen sprake is van een niet-geliberaliseerde woonruimte. Ook is niet vast komen te staan dat belanghebbende geen financieel gevolg ondervindt bij een wijziging van de vastgestelde WOZ-waarde. Dat de in 2.1 genoemde aanslagen zijn kwijtgescholden maakt dat niet anders. Omdat de heffingsambtenaar hiertegen niets heeft aangevoerd en er geen aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat belanghebbende geen procesbelang heeft, is het beroep naar het oordeel van de rechtbank, als uitzondering op de recent aangescherpte hoofdregel, gelet op alle omstandigheden van het geval toch ontvankelijk.
4.4.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de woning op geen enkele wijze onderbouwd in de bezwaar- en beroepsfase. Maar ook belanghebbende heeft geen stukken overgelegd en heeft niets heeft gesteld om aannemelijk te kunnen maken dat de vastgestelde waarde te hoog is. Hoewel op de heffingsambtenaar de last rust om de bij beschikking vastgestelde waarde aannemelijk te maken, wordt de zwaarte van die last bepaald door de aard van de beroepsgronden. Omdat aan de beroepsgronden geen gewicht toekomt (of in feite ontbreken) kan de heffingsambtenaar volstaan met de kale stelling dat de waarde niet te hoog is. Omdat echter de heffingsambtenaar niet heeft voldaan aan zijn verplichting om met betrekking tot de waardebepaling in bezwaar de relevante gedingstukken in te brengen [3] en in zoverre een verzuim heeft begaan, ziet de rechtbank aanleiding om de heffingsambtenaar op te dragen om het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Wel moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Voor vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Damen, griffier, op 2 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen (https://mijn.rechtspraak.nl/keuze)” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:878
2.Hoge Raad 8 maart 2023, ECLI:NL:HR:2024:238
3.Artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht.