In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 31 maart 2023. De heffingsambtenaar had op 25 februari 2023 de waarde van de onroerende zaak, een woning, vastgesteld op € 196.000 per 1 januari 2022. Tegelijkertijd werd aan belanghebbende een aanslag in de onroerendezaakbelastingen (OZB) voor het jaar 2023 opgelegd, evenals andere gemeentelijke belastingen. Het bezwaar van belanghebbende werd door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden. Belanghebbende, huurder van de woning, heeft geen alternatieve waarde voorgesteld en de heffingsambtenaar verdedigt de vastgestelde waarde. De rechtbank oordeelt dat het beroep van belanghebbende niet slaagt, maar dat de heffingsambtenaar niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen om de waarde te onderbouwen. Hierdoor is het beroep ontvankelijk, ondanks dat er geen procesbelang lijkt te zijn.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, maar dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden. Voor vergoeding van proceskosten is er geen aanleiding. De uitspraak is openbaar gemaakt op 2 augustus 2024 en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.