ECLI:NL:RBZWB:2024:547

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
C/02/417441 / KG ZA 23-623 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis in een executiegeschil met betrekking tot een huurovereenkomst en belangenafweging tussen huurder en verhuurder

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 januari 2024, is een kort geding aan de orde waarin [eiser], een coffeeshopeigenaar, de schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis van de kantonrechter verzoekt. Dit vonnis, gewezen op 20 december 2023, verklaarde de huurovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] buitengerechtelijk ontbonden. De achtergrond van de zaak betreft een reeks geweldsincidenten rondom het gehuurde pand, wat leidde tot sluitingen door de burgemeester en uiteindelijk tot de ontbinding van de huurovereenkomst. De voorzieningenrechter moet nu de belangen van beide partijen afwegen. [eiser] stelt dat ontruiming van het pand zou leiden tot verlies van zijn exploitatievergunning en daarmee zijn inkomen, terwijl [gedaagde] zich zorgen maakt over de schade aan zijn pand en de impact op zijn leven. De voorzieningenrechter oordeelt dat de belangen van [eiser] zwaarder wegen, gezien de onomkeerbaarheid van de gevolgen van ontruiming. De tenuitvoerlegging van het vonnis wordt dan ook geschorst tot er een onherroepelijk arrest in hoger beroep is gewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/417441 / KG ZA 23-623
Vonnis in kort geding van 24 januari 2024
in de zaak van
[eiser], h.o.d.n.
[bedrijf van eiser],
gevestigd en kantoorhoudende te [adres] ,
eiser,
advocaat mr. N. Claassen te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. B.F.J. Bollen te Tilburg.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 januari 2024 met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • de akte overlegging producties van [eiser] met producties;
  • de akte overlegging producties van [eiser] met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 10 januari 2024;
  • de ter mondelinge behandeling overgelegde en voorgelezen aanvullende opmerkingen van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is de eigenaar van de bedrijfsruimte met bovenwoning, staande en gelegen te [plaats 2] aan het [adres] .
2.2.
[eiser] huurt sinds 1 maart 1993 het gehuurde van (de rechtsvoorgangster van) [gedaagde] . Hij exploiteert een coffeeshop in het gehuurde.
2.3.
Op 12 maart 2022 is er vier keer geschoten op het gehuurde en op 27 oktober 2022 is een handgranaat bij het gehuurde aangetroffen. De Burgemeester van de gemeente Tilburg heeft naar aanleiding van die incidenten besloten het gehuurde voor drie maanden te sluiten met ingang van 28 oktober 2022.
2.4.
Op 18 februari 2023 is een explosief afgegaan bij het gehuurde. Hierop heeft [eiser] zelf het gehuurde tijdelijk gesloten. Op 1 maart 2023 heeft de Burgemeester van Tilburg het bevel tot sluiting voor de duur van drie maanden afgegeven.
2.5.
Bij brief van 3 maart 2023 heeft [gedaagde] de huurovereenkomst tussen partijen buitengerechtelijk ontbonden, zoals bedoeld in artikel 7:231 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wegens de laatstgenoemde burgemeesterssluiting.
2.6.
[eiser] heeft bij brief van 30 maart 2023 bezwaar gemaakt tegen de burgemeesterssluiting. Het bezwaar is bij besluit van de Burgemeester van 21 november 2023 ongegrond verklaard.
2.7.
Bij dagvaarding van 12 april 2023 heeft [gedaagde] een procedure tegen [eiser] gestart, waarin onder andere een verklaring voor recht werd gevorderd dat de huurovereenkomst rechtsgeldig is ontbonden en werd gevorderd het gehuurde te ontruimen.
2.8.
Op 20 december 2023 heeft de kantonrechter te Tilburg onder zaaknummer 10458604 CV EXPL 23-1473 een eindvonnis gewezen in de bodemprocedure tussen partijen. In dat vonnis wordt voor recht is verklaard dat de huurovereenkomst tussen partijen is ontbonden. Daarnaast zijn de gevorderde ontruiming van het gehuurde en diverse nevenvorderingen toegewezen. In het vonnis is overwogen:
“(…) Is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 7:231 lid 2 BW? (…)
5.4.
De kantonrechter stelt voorop dat er buiten het gehuurde meerdere ernstige incidenten - beschietingen op de gevel, handgranaat bij de voordeur en explosie nabij het pand - hebben plaatsgevonden. Het is evident dat deze incidenten hebben geleid tot een (ernstige) verstoring van de openbare orde. Uit zowel het sluitingsbesluit van de burgemeester als de bestuurlijke rapportage van de politie volgt dat deze incidenten zijn gericht op de coffeeshop. [eiser] heeft dit als zodanig ook niet betwist. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de exploitatie van de coffeeshop te gelden als gedragingen in het gehuurde en bestaat er een voldoende verband tussen deze gedragingen en de verstoring van de openbare orde.
5.5.
Op grond van de bestuurlijke rapportage van de politie zijn er aanwijzingen dat [eiser] contacten heeft met criminele organisaties uit [plaats 3] en dat hieruit ook problemen zijn ontstaan. Een derde ( [naam] ) heeft aan de politie verklaard dat [eiser] nog verschillende andere conflicten zou hebben over het afpakken van handel en het niet of te laat terug betalen hiervan. De kantonrechter ziet geen aanknopingspunten om dit in twijfel te trekken. [eiser] insinueert weliswaar dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven voor de incidenten maar de enkele daarvoor gegeven onderbouwing is dat [gedaagde] in een gesprek met een derde zou hebben gezegd “Eerst moet ik het via de rechter doen en nu via de gemeente” of woorden van gelijke strekking. Dit is onvoldoende om [eiser] te volgen.
5.6.
De kantonrechter concludeert op basis van het voorgaande dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 7:231 lid 2 BW is voldaan. Dit betekent dat [gedaagde] op grond van artikel 7:231 lid 2 BW in beginsel bevoegd was om de huurovereenkomst met [eiser] buitengerechtelijk te ontbinden.
Mocht [gedaagde] gebruik maken van de bevoegdheid tot buitengerechtelijke ontbinding?
5.7.
[gedaagde] mocht geen gebruik maken van de bevoegdheid tot buitengerechtelijke ontbinding indien gebruikmaking daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (artikel 6:248 lid 2 BW) dan wel misbruik van bevoegdheid (artikel 3:13 BW) zou opleveren. Aangezien het in dit geval geen woonruimte maar bedrijfsruimte betreft is de in artikel 8 EVRM bedoelde toetsing van de proportionaliteit van de ontbinding niet aan de orde.
5.8.
[eiser] voert - ter onderbouwing van zijn stelling dat sprake is van misbruik van bevoegdheid of handelen in strijd met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid - aan dat hij de coffeeshop 32 jaar zonder problemen heeft geëxploiteerd. Ook is de huur altijd keurig betaald. Omdat sprake is van een repressief beleid wat betreft de exploitatie van coffeeshops zou (buitengerechtelijke) ontbinding het einde van zijn onderneming betekenen. Verder voert [eiser] aan dat hem geen verwijt kan worden gemaakt.
5.9.
De kantonrechter is van oordeel dat de door [eiser] aangevoerde omstandigheden onvoldoende zijn voor de conclusie dat sprake is van misbruik van bevoegdheid of handelen in strijd met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Zoals eerder ook overwogen zijn er geen of onvoldoende aanwijzingen dat [gedaagde] betrokken is geweest bij de incidenten die zich hebben voorgedaan. In deze procedure moet er op grond van de stukken van worden uitgegaan dat het gaat om activiteiten van derden en dat er een link is met het criminele circuit. Zolang in het pand de coffeeshop wordt geëxploiteerd, is er daarom een risico op herhaling. Ook is van belang dat het gaat om meerdere ernstige incidenten met gevaar voor de veiligheid van personen in de omgeving en waardoor de openbare orde is verstoord, alsmede dat het besluit tot sluiting onherroepelijk is. Onder deze omstandigheden kan van een verhuurder niet worden verlangd dat de huurovereenkomst onverkort in stand blijft.
5.10.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] gebruik heeft mogen maken van de bevoegdheid tot buitengerechtelijke ontbinding. (…)”.
2.9.
Op 14 december 2023 is er een poging gedaan om een explosief tot ontploffing te brengen voor het gehuurde en op 18 december 2023 is er nogmaals geprobeerd een explosief tot ontploffing te brengen. Op 18 december 2023 zat het explosief tegen de ruit van het gehuurde geplakt. Naar aanleiding van deze incidenten heeft de Burgemeester van de gemeente Tilburg bij besluit van 29 december 2023 het gehuurde weer voor drie maanden gesloten.
2.10.
[eiser] heeft op 2 januari 2024 hoger beroep (op nadere gronden) ingesteld tegen het voornoemde vonnis van de kantonrechter.
2.11.
Op 9 januari 2024 heeft [eiser] tegen de laatstgenoemde burgemeesterssluiting bezwaar gemaakt. Tevens is hij een kort geding gestart bij de rechtbank Breda, team bestuursrecht, om het besluit van de burgemeester te laten schorsen.
2.12.
[eiser] heeft gedurende de burgemeesterssluitingen de huur voor het gehuurde doorbetaald aan [gedaagde] .
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter onder zaaknummer 10458604 CV EXPL 23-1473 van 20 december 2023 in afwachting van een onherroepelijk arrest in een nog op te starten appelprocedure, op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van [gedaagde] in de proces- en nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, de nakosten en de rente daarover.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt ingegaan onder de beoordeling.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang:

4.1.
Tussen partijen staat vast dat het voornoemde vonnis van de kantonrechter uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. [gedaagde] is dan ook bevoegd het gehuurde op enig moment te laten ontruimen. Tussen partijen is gesproken over een regeling en uit dat overleg is naar voren gekomen, dat [gedaagde] de hoger beroepsprocedure niet wenst af te wachten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] met het voorgaande voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. De voorzieningenrechter zal de vorderingen van [eiser] dan ook inhoudelijk behandelen.
Toetsingskader:
4.2.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 20 december 2019 (te vinden onder: ECLI:NL:HR:2019:2026) een nadere visie gegeven op zijn eerdere arresten betreffende het toetsingskader in executiegeschillen ex artikel 438 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en schorsingsverzoeken ex artikel 351 Rv, 234 Rv en 235 Rv. Hiermee heeft de Hoge Raad de vaste rechtspraak in dit soort zaken (te vinden onder ECLI:NL:HR:1983:AG4575, ECLI:NL:HR:2008:BC5012 en ECLI:NL:HR:2015:688) verder verduidelijkt. In het eerstgenoemde arrest is het volgende bepaald.
4.3.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand, zolang niet op het door hem/haar ingestelde rechtsmiddel is beslist of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
4.4.
Bij de toepassing van voornoemde maatstaf in een incident of in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
4.5.
Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser of verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
Belangenafweging:
4.6.
[eiser] stelt dat in het vonnis van de kantonrechter van 20 december 2023 een ongemotiveerde uitvoerbaar bij voorrraad verklaring is opgenomen, zodat er ruimte bestaat voor de voornoemde belangenafweging. De belangen van [eiser] dienen vervolgens te prevaleren boven de belangen van [gedaagde] . Hij voert het volgende aan.
4.6.1.
[eiser] exploiteert de coffeeshop al sinds 1993 zonder problemen. Pas vanaf het voorjaar 2022 zijn er problemen ontstaan. Als [eiser] het gehuurde zou moeten ontruimen raakt hij zijn exploitatievergunning kwijt. Op grond van het beleid van de gemeente Tilburg kan hij de exploitatievergunning immers niet mee overnemen naar een andere locatie. Een exploitatievergunning is persoons- en locatiegebonden. Er is met de gemeente Tilburg gesproken over met maken van een uitzondering in dit geval, maar daaraan wil de gemeente niet meewerken. Als [eiser] een nieuwe vergunning zou moeten aanvragen, moet hij zich inschrijven voor een nieuwe loting. Het is dan maar de vraag of de exploitatievergunning aan hem wordt vergund. Aan zo’n loting doen immers meestal rond de dertig personen mee. Daarbij kan de gemeente er ook voor kiezen om kandidaten, die meededen aan de loting van afgelopen zomer, voorrang te geven. [eiser] kon aan deze loting niet meedoen, nu hij zijn vergunning nog heeft. Gelet op het voorgaande zou een ontruiming van het gehuurde hoogstwaarschijnlijk leiden tot een onomkeerbare situatie en kunnen [eiser] en zijn drie kinderen daardoor niet meer in hun inkomen voorzien. Tot slot is van belang dat [eiser] geen rol heeft in de incidenten. De suggestie dat er een crimineel conflict zou spelen is verzonnen door twee oud-werknemers, waaronder [gedaagde] , die er belang bij hebben [eiser] schade toe te brengen.
4.6.2.
Met betrekking tot de door [gedaagde] aangevoerde belangen voert [eiser] aan dat hij niet wordt benadeeld. De huur is altijd doorbetaald. Ook tijdens de sluitingen door de burgemeester. Er is, behoudens de incidenten, geen overlast voor omwonenden. Daarbij vinden alle incidenten in de nachtelijke uren plaats, zodat de incidenten lijken te zijn gericht op het veroorzaken van een burgemeesterssluiting en niet het maken van slachtoffers of het veroorzaken van schade. [eiser] heeft bovendien maatregelen genomen om verdere incidenten (en schade aan het gehuurde) te voorkomen. Hij heeft continue bewaking ingeschakeld. Hoewel dit niet helemaal vlekkeloos is verlopen, lijkt de bewaking nu goed te lopen. De laatste twee incidenten zijn verijdeld, voordat de explosieven tot ontploffing konden worden gebracht. Hij heeft nog verder beschermende maatregelen voorgesteld (rolluiken) aan [gedaagde] , maar hier wil [gedaagde] niet aan meewerken. Tot slot lijkt [gedaagde] ook geen haast te hebben [eiser] uit het gehuurde te krijgen, nu [gedaagde] een bodemzaak is gestart en geen kort geding.
4.7.
[gedaagde] voert aan dat de kantonrechter in het vonnis van 20 december 2023 wel al de belangen van partijen (impliciet) heeft gewogen toen zij een oordeel gaf over de vraag of [gedaagde] van zijn bevoegdheid tot ontbinding gebruik mocht maken en tot de conclusie is gekomen dat zijn belangen dienden te prevaleren en hij over mocht gaan tot ontbinding van de huurovereenkomst. Er is in deze procedure dan ook geen ruimte meer die belangenafweging over te doen. Voor zover aan een belangenafweging wordt toegekomen voert hij het volgende aan.
4.7.1.
De door [eiser] in deze procedure aangevoerde belangen en omstandigheden zijn ook al aan bod gekomen in de bodemprocedure. Voor zover het nieuwe omstandigheden zijn, zoals de door [eiser] ingeschakelde beveiligingsbedrijven, kunnen deze er niet toe leiden dat de belangenafweging in het voordeel van [eiser] uitvalt. Gebleken is dat één van de beveiligers niet gecertificeerd was en er één beveiliger in slaap was gevallen. Bovendien hebben er in die periode twee nieuwe incidenten plaatsgevonden. Dat [eiser] adequaat is opgetreden om schade te voorkomen is dus geen sprake van. Bovendien is [eiser] niet zomaar zijn vergunning kwijt. Het staat hem immers vrij om aan een loting mee te doen voor een nieuwe vergunning.
4.7.2.
In het kader van zijn belangen voert [gedaagde] aan dat hij vreest voor schade aan het gehuurde. Als er sprake is van schade is hij daarvoor niet verzekerd. Hij raakt bovendien de goodwill van het gehuurde kwijt, zodat het niet verhuurbaar wordt. Tot slot heeft de situatie invloed op zijn psychische gesteldheid en zijn gezinsleven, nu hij regelmatig door derden wordt aangesproken op de ontstane situatie.
4.8.
De voorzieningenrechter overweegt dat [gedaagde] als meest verstrekkende verweer aanvoert dat de kantonrechter in haar vonnis al (impliciet) is ingegaan op de belangen van partijen en verwijst naar overweging 5.9 van het vonnis. In die overweging is echter geoordeeld of de door [gedaagde] ingeroepen buitengerechtelijke ontbinding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was of dat er sprake was van misbruik van bevoegdheid. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is van belang dat uit vaste jurisprudentie volgt dat een beroep op misbruik van bevoegdheid of de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid enkel in uitzonderingssituaties slaagt, zodat dit een andere toets is dan een belangenafweging die in het kader van de “uitvoerbaar bij voorraad”-verklaring plaatsvindt. Daarbij kunnen in het kader van die belangenafweging alle omstandigheden van het geval worden meegewogen, waaronder de belangen die niet zien op de vraag of de huurovereenkomst buitengerechtelijk mocht worden ontbonden. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat er nog geen belangenafweging heeft plaatsgevonden in het kader van de “uitvoerbaar bij voorraad”-verklaring. Het staat haar dan ook vrij de belangen van partijen in dit vonnis alsnog te wegen.
4.9.
Voor de “uitvoerbaar bij voorraad”-verklaring heeft te gelden dat de belangenafweging ziet op – kort gezegd – het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tegenover het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen bij de directe tenuitvoerlegging van het vonnis. Het voorgaande betekent dat de voorzieningenrechter niet de openbare orde of veiligheid van de leefomgeving bij haar oordeel kan betrekken. Dit valt niet binnen haar bevoegdheid. Die elementen dient de Burgemeester te waarborgen. Hij is in dat kader dan ook bevoegd het pand te sluiten. Bovendien zullen deze elementen terugkomen in de hoger beroepsprocedure, waarin de vorderingen van [gedaagde] opnieuw inhoudelijk worden beoordeeld. De herbeoordeling van de vorderingen van [gedaagde] valt, zoals hiervoor overwogen, juist niet onder de bevoegdheid van de voorzieningenrechter in deze procedure, zodat de voornoemde belangen niet kunnen worden meegewogen. Enkel kan worden gekeken naar de belangen van [eiser] als huurder van het pand ten opzichte van de belangen van [gedaagde] als verhuurder.
4.10.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient de belangenafweging in het kader van de “uitvoerbaar bij voorraad”-verklaring in het voordeel van [eiser] uit te vallen. Immers, hij heeft voldoende onderbouwd dat als hij moet ontruimen er een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is dat hij zijn exploitatievergunning verliest, geen nieuwe zal kunnen krijgen en daarmee zijn inkomen zal verliezen. Weliswaar is er een kans dat [eiser] in een loting alsnog een nieuwe exploitatievergunning voor een coffeeshop kan verkrijgen, maar die kans – zo heeft [eiser] afdoende toegelicht ter zitting – is niet heel groot. [eiser] exploiteert (samen met zijn zoons) al heel lang een coffeeshop. De coffeeshop vormt voor het gezin de bron van inkomen. De tenuitvoerlegging van het vonnis zal blijkens de niet weersproken stellingen van [eiser] direct leiden tot verlies van de exploitatievergunning en daarmee de mogelijkheid om elders in de stad een nieuwe coffeeshop te openen. Dit gevolg is ook onomkeerbaar. Ontruiming van het gehuurde pand heeft daarmee verdergaande gevolgen als de ontruiming van een “regulier bedrijf” uit een gehuurd bedrijfspand en grijpt daarmee diep in op de belangen van [eiser] .
4.11.
Daar staat tegenover het belang van [gedaagde] dat zijn pand geen schade lijdt. Hoewel dit belang onderkend wordt – er is zeker een risico van schade aan het pand van Ajblilou aanwezig – kan niet gezegd worden dat [gedaagde] met zekerheid in dit belang wordt geschaad indien de ontruiming van de coffeeshop niet onmiddellijk kan worden gerealiseerd. Tot op heden is er geen (noemenswaardige) schade aan het gehuurde ontstaan door de aanslagen. [eiser] heeft bovendien verregaande maatregelen genomen om dit te voorkomen. In de nachtelijke uren is professionele beveiliging aanwezig rondom het pand en overdag wordt het pand door [eiser] en zijn zoons in de gaten gehouden. De laatste twee pogingen om een explosief bij het gehuurde te laten afgaan zijn tijdig verijdeld. Er kunnen daarnaast nog aanvullende maatregelen worden getroffen in de vorm van rolluiken voor de ramen, zoals ook door [eiser] geopperd. [gedaagde] stelt dat bij schade door een explosief, zijn schade niet verzekerd is. Dit wordt door [eiser] betwist. Dat schade niet is verzekerd, heeft [gedaagde] eerst op zitting aangevoerd en wordt door hem niet onderbouwd. De voorzieningenrechter neemt dit dan ook niet mee in het kader van de belangenafweging.
4.12.
Verder is van belang dat er verder niet is gebleken van overlast vanuit het gehuurde en dat tussen partijen vaststaat dat de huur steeds wordt betaald door [eiser] , ook tijdens de Burgemeesterssluitingen van het pand. De stelling van [gedaagde] over het verlies van goodwill kan de voorzieningenrechter niet volgen, nu uit het tijdstip van de incidenten en de wijze van handelen lijkt te volgen dat de aanslagen gericht zijn op de exploitant van de coffeeshop en niet op de verhuurder. Dit doet dus niet af aan de status van het gehuurde en de verhuurbaarheid van het pand. Bij een vertrek van [eiser] zullen de incidenten zeer waarschijnlijk stoppen. Tot slot is de stelling van [gedaagde] dat hij en zijn gezinsleven onder de ontstane situatie lijden niet onderbouwd. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat de gebeurtenissen rondom het pand ook een impact hebben op de verhuurder – in die zin dat hij als verhuurder in de buurt wordt aangesproken over de incidenten – ziet de voorzieningenrechter niet in dat [gedaagde] , of zijn gezin daardoor ook persoonlijk worden geraakt. [gedaagde] heeft dit ook onvoldoende toegelicht op zitting, zodat dit gestelde belang onvoldoende gewicht in de schaal legt, om de balans in het voordeel van [gedaagde] uit te laten slaan.
4.13.
Zoals hiervoor al overwogen, slaat de weegschaal waarin de belangen van [eiser] en [gedaagde] worden gewogen, naar het oordeel van de voorzieningenrechter uit in het voordeel van [eiser] . Het belang van [eiser] bij behoud van de huidige situatie – niet hoeven ontruimen – weegt zwaarder dan het belang van [gedaagde] bij het direct kunnen ontruimen van het gehuurde.
4.14.
De voorzieningenrechter zal de executie van het vonnis dan ook schorsen tot het moment dat de beslissing in hoger beroep onherroepelijk is geworden, dan wel als het hoger beroep wordt ingetrokken en daarmee het vonnis van de kantonrechter onherroepelijk wordt. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als in het dictum vermeld. De overige stellingen en weren behoeven geen bespreking meer.
4.15.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- betekening oproeping € 112,96
- griffierecht 688,00
- salaris advocaat 697,00
- nakosten
173,00
Totaal € 1.670,96

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter van 20 december 2023, bekend onder zaaknummer 10458604 CV EXPL 23-1473, tot er in hoger beroep een onherroepelijk arrest is gewezen, dan wel het beroep wordt ingetrokken,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 5,000,00 per gehele of gedeeltelijke overtreding van de hiervoor opgenomen veroordeling en € 1.000,00 per dag of dagdeel dat die overtreding voortduurt met een maximum van € 25.000,00,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.670,96, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet Jansen € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2024. [1]

Voetnoten

1.type: BF