ECLI:NL:RBZWB:2024:5454

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
24/5585
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot sluiting van een woning op grond van de Opiumwet na aantreffen van harddrugs

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 augustus 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van [verzoekster] afgewezen. [Verzoekster], die als bewindvoerder optreedt voor een kwetsbare man, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van Tilburg om de woning van deze man te sluiten op grond van de Opiumwet. De burgemeester had op 11 juli 2024 besloten de woning per 30 juli 2024 voor een maand te sluiten, na meldingen van drugshandel en overlast. Tijdens een doorzoeking op 22 mei 2024 werden dertien bolletjes cocaïne en contant geld aangetroffen, wat leidde tot de conclusie dat de woning betrokken was bij drugshandel. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, gezien de aangetroffen hoeveelheid drugs en de omstandigheden rondom de woning. De voorzieningenrechter benadrukte dat de sluiting noodzakelijk was ter bescherming van het woon- en leefklimaat en dat de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik had kunnen maken. De voorzieningenrechter concludeerde dat de sluiting niet onevenredig was, ondanks de impact op [verzoekster].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/5585

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 augustus 2024 in de zaak tussen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bewindvoerder] B.V.,gevestigd te Bergen op Zoom,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[verzoekster], uit [plaats] , verzoekster
(gemachtigde: mr. P. Susijn),
en

De burgemeester van de gemeente Tilburg

(gemachtigde: mr. M.F.M. van Gansen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Stichting WonenBreburg uit Tilburg (WonenBreBurg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het besluit van 11 juli 2024 tot sluiten van zijn woning.
1.1
Met het bestreden besluit van 11 juli 2024 heeft de burgemeester besloten de woning van [verzoekster] per 30 juli voor één maand te sluiten op grond van de Opiumwet. Het gaat om een woning aan de [adres] in [plaats] . Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De woning is eigendom van WonenBreBurg. [verzoekster] woont in de woning. Op verzoek van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester aangegeven te wachten met de sluiting tot drie dagen na verzending van de uitspraak van de voorzieningenrechter.
1.2
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 31 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van de burgemeester.

Totstandkoming van het besluit

2. Na verschillende meldingen over drugshandel en overlast vindt er op 22 mei 2024 een doorzoeking plaats in de woning van [verzoekster] . Hierbij treft de politie [verzoekster] en nog een man en vrouw aan in de woning. [verzoekster] staat op dat adres ingeschreven in de Basisregistratie personen. De andere personen niet. Bij een vaste bezoeker, die over een sleutel van de woning beschikt, zijn in de ene broekzak dertien bolletjes cocaïne met een totaalgewicht van 2,2 gram aangetroffen en in de andere broekzak € 305,20. Bij [verzoekster] zijn geen relevante voorwerpen aangetroffen. Bij doorzoeking van de woning zijn op verschillende plaatsen lege gripzakjes en stukjes plastic aangetroffen. Daarnaast zijn twee bankpassen gevonden die niet van de aanwezige personen zijn. Tijdens de doorzoeking komen er twee mannen naar de woning waarvan de politie vermoedt dat zij daar komen om drugs te kopen.
2.1
Op 24 mei 2024 constateert de politie dat er nog steeds mensen naar het pand komen om drugs te kopen.
2.2
Op 30 mei 2024 stuurt de burgemeester [verzoekster] een brief waarin hij het voornemen uitspreekt om zijn woning voor één maand te sluiten. Verzoekster dient een zienswijze in.
2.3
Op 11 juli 2024 besluit de burgemeester de woning op 30 juli 2024 te sluiten voor de duur van één maand.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Wettelijk kader
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt hiervan onderdeel uit.
Standpunt verzoekster
5. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat er geen drugshandel vanuit de woning heeft plaatsgevonden en dat de burgemeester dus niet bevoegd is om de woning te sluiten. De overlast is onvoldoende grond om tot sluiting over te gaan: er moet sprake zijn van drugshandel of voorbereidingshandelingen daartoe. Het feit dat een bezoeker van de woning een handelshoeveelheid cocaïne op zak heeft is onvoldoende om aan te nemen dat daar sprake van is. Andere overlast dan drugshandel mag ook geen reden zijn om de woning te sluiten. De sluiting is daarom niet noodzakelijk.
5.1
Ten aanzien van de evenredigheid dan wel evenwichtigheid stelt verzoekster dat sluiting voor [verzoekster] extra belastend is gezien het feit dat hij een verstandelijk beperkte en kwetsbare man is en hij ambulante hulp van Amarant krijgt. Amarant geeft aan dat door wonen in een eigen woonruimte, op het gebied van hulpverlening veel meer bereikt wordt dan voordien. Amarant onderzoekt met de gemeente hoe de overlast kan worden verminderd. WonenBreBurg zal de huurovereenkomst ontbinden, waardoor [verzoekster] niet naar de woning terug kan keren. Hij zal op straat belanden en voor de hulpverlening moeilijker te bereiken zijn. Daarnaast is [verzoekster] ook zelf niet bij de drugshandel betrokken. Dit maakt dat de sluiting van de woning onevenredig is.
Toetsingskader voorlopige voorziening
6. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
6.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor een verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Spoedeisend belang
7. De voorzieningenrechter acht spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening aanwezig. Het gaat namelijk om een woningsluiting die een verregaande impact heeft op [verzoekster] .
Is de burgemeester bevoegd tot sluiting over te gaan?
8. Niet in geschil is dat de politie op 22 mei 2024 dertien bolletjes cocaïne met een totaalgewicht van 2,2 gram in de woning heeft aangetroffen. Ook is niet in geschil dat de burgemeester, gelet op deze hoeveelheid, bevoegd is de woning te sluiten. Op grond van de “Beleidsregels artikel 13b van de Opiumwet” van de gemeente [plaats] (hierna: de Beleidsregels) geldt meer dan 0,5 gram als een handelshoeveelheid. Daarnaast geldt één consumptie-eenheid als een handelshoeveelheid. Een consumptie-eenheid is één tablet, pil, ampul of andere consumptie-eenheid. Dertien bolletjes met in totaal 2,2 gram cocaïne is daarmee een handelshoeveelheid.
8.1
Op grond van de Beleidsregels wordt indien aannemelijk is dat drugs in een woning worden verkocht, afgeleverd of verstrekt, in beginsel uitgegaan van een sluitingsperiode van drie maanden. De eerste sluiting is in geval van woningen in eigendom van een woningcorporatie één maand. De sluitingsduur van de woning is in overeenstemming met dit beleid. Dit wordt ook niet betwist door verzoekster.
8.2
Voor zover verzoekster stelt dat [verzoekster] zelf niet betrokken is en dat alle drugs op de vaste bezoeker is gevonden, doet dat niet ter zake. Voor de bevoegdheid tot sluiting van het pand is niet bepalend of [verzoekster] , als huurder en hoofdbewoner van het pand, zelf de overtreder is. Een beslissing op grond van artikel 13b van de Opiumwet is gericht op het pand en niet op een persoon. De sluitingsbevoegdheid is dus gekoppeld aan wat in een pand aan aanwezige stoffen en voorwerpen is aangetroffen. [1]
8.3
Nu is vastgesteld dat er in beginsel een bevoegdheid is om de woning te sluiten, vervalt die bevoegdheid niet doordat er mogelijk ook niet aan de drugshandel gerelateerde overlast door de buurt wordt ervaren.
8.4
De burgemeester was dan ook bevoegd de woning voor de duur van één maand te sluiten.
Mocht de burgemeester gebruik maken van zijn bevoegdheid?
9. De burgemeester is niet verplicht de bevoegdheid van artikel 13b van de Opiumwet te gebruiken. De burgemeester dient een afweging te maken bij zijn beslissing en op welke wijze hij van die bevoegdheid gebruik maakt. De burgemeester heeft daartoe de Beleidsregels vastgesteld.
9.1
In artikel 3:4, tweede lid, van de Awb is bepaald dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt de burgemeester overeenkomstig zijn beleid tenzij dit leidt tot gevolgen die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen.
Is sluiting noodzakelijk?
10. Uit de uitspraak van de ABRvS van 2 februari 2022 [2] volgt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee kan worden bereikt. Aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding dient te worden beoordeeld in hoeverre de sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Bij de aanwezigheid van een aantal omstandigheden is de noodzaak om tot sluiting over te gaan groter, bijvoorbeeld de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs, een recidivesituatie of de ligging van de woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk. Voor de beoordeling van de ernst en de omvang van de overtreding is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de loop naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. Als blijkt dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit de woning werden verhandeld, kan echter in mindere mate sprake zijn van loop naar de woning, wat de noodzaak om te sluiten gelet op het beoogde herstelkarakter van de maatregel minder groot kan maken.
10.1
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester sluiting van de woning van [verzoekster] noodzakelijk mogen achten. Er is een handelshoeveelheid harddrugs in de woning aangetroffen. Bovendien werden er goederen ten behoeve van het verpakken van drugs aangetroffen, een geldbedrag in contanten en bankpasjes die kennelijk als borg dienen. De burgemeester heeft de constateringen van aanloop van personen met het kennelijke doel drugs te kopen daarbij expliciet meegewogen.
10.2
Gelet op deze omstandigheden heeft de burgemeester kunnen stellen dat het zeer aannemelijk is dat de woning onderdeel uitmaakt van het drugscircuit met alle risico’s van dien. Daarnaast heeft de gemachtigde van de burgemeester aangegeven dat de woning is gelegen in een drugsgevoelige wijk. Het sluiten van de woning is daarom noodzakelijk ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning. Met de sluiting wordt de bekendheid van de woning als drugspand weggenomen en de loop van en naar de woning eruit gehaald. Bovendien wordt door sluiting van de woning de openbare orde hersteld, de overtreding beëindigd en herhaling voorkomen.
10.3
Ten aanzien van de argumenten van [verzoekster] dat niet vast is komen te staan dat drugshandel vanuit zijn woning plaatsvindt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat dit wel het geval is. Uitgangspunt is immers dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol speelt in de drugshandel. Naast de drugs, zijn er lege verpakkingsmaterialen en bankpasjes aangetroffen. Ook zitten er twee processen-verbaal van de politie in het dossier over mogelijke drugsklanten die aan de deur kwamen tijdens de doorzoeking van de woning en in de bestuurlijke rapportage is een verklaring van twee agenten opgenomen over twee personen die van plan waren cocaïne te kopen op 24 mei 2024. Het onderliggende proces-verbaal zit niet in het dossier. De burgemeester heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat het proces-verbaal zal worden betrokken in de beslissing op bezwaar. Uit het dossier blijkt verder dat [verzoekster] heeft verklaard dat hij en de vaste bezoeker geen harddrugs gebruiken. Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat de dertien bolletjes cocaïne waarschijnlijk aanwezig waren ten behoeve van de drugshandel van de vaste bezoeker. [verzoekster] heeft er niets mee te maken.
Gelet op het voorgaande mocht de burgemeester aannemen dat de woning een rol heeft gespeeld in de drugshandel. Zelfs als [verzoekster] hier zelf niet actief bij betrokken zou zijn, staat dit sluiting niet in de weg. Dat kan wel een rol spelen bij de beoordeling van de evenwichtigheid.
Is de sluiting evenwichtig?
11. De burgemeester moet nagaan of de sluiting evenwichtig is. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid kunnen verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.
11.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het er in deze procedure niet om gaat of [verzoekster] zelf betrokken is geweest bij handel in drugs. De vraag die moet worden beantwoord is of [verzoekster] kan worden verweten dat er drugs in de woning zijn aangetroffen. Het ontbreken van verwijtbaarheid afzonderlijk of samen met andere omstandigheden zou kunnen leiden tot het oordeel dat de burgemeester niet van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik mag maken.
11.2
Uit vaste rechtspraak [3] blijkt dat een bewoner geen verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de drugs in zijn woning. Wel wordt van de hoofdbewoner verlangd dat hij toezicht uitoefent op wat in de woning gebeurt. [4] Daarbij past de kanttekening dat er grenzen zijn aan het toezicht dat redelijkerwijs mag worden verwacht en dat dat mede afhankelijk is van de woonsituatie. In de woning van [verzoekster] zijn in het zicht lege gripzakjes aangetroffen. [verzoekster] ontkent ook niet dat hij wist van de vele kortstondige bezoeken, waarbij hij, volgens de bestuurlijke rapportage, regelmatig zelf de deur opende en de bezoekers een handdruk gaf. Daarnaast heeft hij zelf de sleutel van zijn woning aan de vaste bezoeker ter beschikking gesteld. Voor zover hij zelf niet handelde in drugs moet hij op zijn minst weet hebben gehad van wat zich in de woning waar hij zelf woont afspeelde. Dat hij hier niets mee heeft gedaan komt voor zijn eigen rekening en risico.
11.3
Het gedwongen moeten verlaten van de woning en het moeten zoeken naar vervangende woonruimte, leidt evenmin tot het oordeel dat de sluiting onevenredig is. Inherent aan de sluiting van de woning is dat de bewoner de woning moet verlaten. Dat is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid. Dat wordt anders als de bewoner een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen.
11.4
[verzoekster] stelt dat hij extra benadeeld wordt doordat de ambulante hulp aan hem als verstandelijk beperkt en kwetsbaar persoon niet door kan gaan als hij uit de woning moet. De burgemeester vindt het beëindigen van de drugsoverlast voor de omgeving zwaarder wegen. Over deze zaak is door de burgemeester overlegd met het team complexe casuïstiek. [verzoekster] staat niet open voor andere hulp en ook niet voor een andere woning. Het behouden van deze specifieke woning is daarnaast niet van belang voor het voortzetten van de ambulante hulp. Keuzes die hij daarin zelf maakt, komen voor zijn rekening en risico. Daarnaast is gebleken dat voor de eerste maand alternatieve huisvesting voor hem is geregeld. Er ligt geen concreet plan om de drugsoverlast voor de omgeving te beperken. De burgemeester mag het aspect overlast voor de omgeving meenemen in zijn besluit. De voorzieningenrechter ziet in dit argument dus ook geen grond om het verzoek toe te wijzen.
11.5
Hoewel het voor [verzoekster] ingrijpend is dat hij door een (mogelijke) ontbinding van de huurovereenkomst de huurwoning kwijt zal raken, zijn de nadelige gevolgen van de sluiting naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onevenredig in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Conclusie en gevolgen
12. De voorzieningenrechter komt tot het voorlopige oordeel dat er een bevoegdheid is tot sluiting van de woning en dat de burgemeester in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. De voorzieningenrechter vindt sluiting van de woning voor één maand niet onevenredig; het is een noodzakelijk en evenwichtig middel. De voorzieningenrechter heeft dan ook de verwachting dat het bestreden besluit in bezwaar standhoudt en ziet geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening.
12.1
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom af. Verzoekster heeft geen recht op vergoeding van het griffierecht of de proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier, op 8 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage - wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:4
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 8:81, eerste lid
Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Opiumwet
Artikel 2
Het is verboden om een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
B. te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
D. te vervaardigen.
Artikel 13b
1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijs I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerst lid, onder 3, of artikel 11a voor handen is.
Cocaïne staat op lijst I.
Beleidsregels artikel 13b van de Opiumwet gemeente Tilburg
Indien in woningen of op bij woningen behorende erven in eigendom van een woningcorporatie:
  • drugshandel plaatsvindt ten aanzien van een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs), met een handelshoeveelheid van > 0,5 gram, en/of;
  • (een) voorwerp(en) en/of stof(fen) als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, van de Opiumwet voorhanden is/zijn;
is sprake van een
ernstig gevalen volgt bij een 1ste constatering een sluiting van
1 maand.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 21 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3906.
2.ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:258.
3.ABRvS 5 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2856, r.o. 3.4 en ABRvS 19 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2774, r.o. 4.2.
4.ABRvS 17 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2462.