20.1.In het rapport "Windhinderonderzoek Werelderfgoedcentrum Waddenzee" van 25 februari 2020 (hierna: het Windhinderonderzoek) wordt geconcludeerd dat er geen sprake van windgevaar zal zijn nabij het Werelderfgoedcentrum. Hoewel er op maaiveldniveau globaal gezien sprake is van een slecht tot matig windklimaat voor de activiteiten slenteren en doorlopen, is het de vraag of verdere maatregelen nodig zijn, gezien de lage verwachtingswaarde van bezoekers nabij de zee. Volgens paragraaf 4.12 van de plantoelichting vormt het aspect wind geen belemmering voor de vaststelling het plan.
De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door het plan mogelijk gemaakte bebouwing niet zal leiden tot onaanvaardbare gevolgen voor de windcirculatie in de directe omgeving. De Afdeling stelt voorop dat - zoals hiervoor is geoordeeld onder 19.1 - het plan niet in de weg staat aan het gebruik dat [appellant sub 3] wil maken van onder meer de betonnen steiger. De raad heeft in zijn verweerschrift meegedeeld dat met de voorgestelde planregels die zijn beschreven onder 9.1 de bouwhoogte van het Werelderfgoedcentrum en de bouwhoogten van bouwwerken van demontabele constructie en overige bouwwerken in de bestemming "Water" worden verlaagd, zodat de invloed daarvan op het huidige windklimaat ook zal verminderen. Bovendien staat in het verweerschrift dat bij de uiteindelijke uitvoering van het bestemmingsplan afgewogen zal worden of verdere maatregelen benodigd zijn.
Herhalen en inlassen zienswijze
21. Waar [appellant sub 3] voor het overige verzoekt de inhoud van zijn zienswijze als herhaald en ingelast in het beroepschrift te beschouwen, overweegt de Afdeling dat in de zienswijzennota is ingegaan op die zienswijze. [appellant sub 3] heeft in zijn beroepschrift en ter zitting geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de zienswijze onjuist of onvolledig zou zijn.
22. Het beroep van [appellant sub 3] is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
23. Gelet op wat is overwogen onder 9.1, zijn de beroepen van Schierzicht B.V. en anderen en Waddenvereniging en anderen gegrond. Het besluit moet worden vernietigd, voor zover het betreft de artikelen 3.2.1, onder e, en 7.2.1, onder c, en 7.2.2, onder g, van de planregels en voor zover de in bijlage I bij deze uitspraak behorende kaart niet als bijlage 1 bij de planregels is gevoegd. Aangezien de overige beroepsgronden van Waddenvereniging en anderen niet slagen, waarbij zoals overwogen onder 11 vanwege de samenhang tussen de voorgestelde planregels en de overige (niet gewijzigde) planregels is uitgegaan van het geheel van de door de raad voorgestelde en overige (niet gewijzigde) planregels, zal de Afdeling op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Dit betekent dat het besluit van kracht blijft, onder wijziging van de genoemde onderdelen.
24. Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Bro, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Wat betekent deze uitspraak?
25. De uitkomst van deze procedure is dat het bestemmingsplan "Lauwersoog - Waddenkwartier" in stand blijft, met uitzondering van drie planregels. De Afdeling zal de tekst van deze planregels zelf aanpassen (zie hierna de beslissing onder V).
26. De raad hoeft de proceskosten van [appellant sub 3] niet te vergoeden.
27. De raad moet de proceskosten van Schierzicht B.V. en anderen en Waddenvereniging en anderen wel vergoeden.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] niet-ontvankelijk, voor zover het naar gesteld mede is ingesteld namens Watersportverbond, Vereniging Wadvaarders, Nederlandse Vereniging van Toerzeilers, Toeristische Kano Bond Nederland, Kanovereniging Winsum en Groninger Kanovereniging;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] voor het overige ongegrond;
III. verklaart de beroepen van Schierzicht B.V. en anderen en Waddenvereniging en anderen gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Het Hogeland van 15 april 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Lauwersoog - Waddenkwartier", voor zover het betreft de artikelen 3.2.1, onder e, en 7.2.1, onder c, en 7.2.2, onder g, van de planregels en voor zover de in bijlage I bij deze uitspraak behorende kaart niet als bijlage 1 bij de planregels is gevoegd;
V. bepaalt voor de planregels dat:
- artikel 3.2.1, onder e, komt te luiden: "de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 16,5 m, met dien verstande dat de plaatselijke verhogingen op het platte dak zoals weergegeven op de in bijlage 1 bij deze regels opgenomen bouwtekening met plattegrond van het dak tevens zijn toegestaan.";
- de in bijlage I bij deze uitspraak behorende kaart als bijlage 1 bij de planregels wordt gevoegd;
- artikel 7.2.1, onder c, komt te luiden: "de bouwhoogte van een gebouw of overkapping zal ten hoogste 3 m bedragen, gemeten vanaf de pontons;";
- artikel 7.2.2, onder g, komt te luiden: "de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zal ten hoogste 3 m bedragen, gemeten vanaf de pontons";
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 15 april 2020 voor zover dat is vernietigd;
VII. draagt de raad van de gemeente Het Hogeland op om binnen vier weken na de verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen IV, V en VI worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
VIII. veroordeelt de raad van de gemeente Het Hogeland tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van:
a. € 1.518,00 aan Schierzicht B.V. en anderen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
b. € 759,00 aan Waddenvereniging en anderen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
IX. gelast dat de raad van de gemeente Het Hogeland aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:
a. € 354,00 aan Schierzicht B.V. en anderen, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
b. € 354,00 aan Waddenvereniging en anderen, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. P.H.A. Knol, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2022