ECLI:NL:RBZWB:2024:5430

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
23/9360
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake niet tijdig beslissen op verzoek om schadevergoeding door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 augustus 2024, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda niet tijdig heeft beslist op zijn verzoek om schadevergoeding van 20 mei 2022 en zijn bezwaar van 20 oktober 2022. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank onderzoekt of zij bevoegd is om van het beroep kennis te nemen. Volgens artikel 6:2 van de Awb wordt het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld met een besluit. Echter, de rechtbank concludeert dat het verzoek om schadevergoeding van eiser privaatrechtelijk van aard is en niet onder de bestuursrechtelijke aanvragen valt. Dit betekent dat het college geen publiekrechtelijke bevoegdheden heeft met betrekking tot het verzoek om schadevergoeding. De reactie van het college op het verzoek en het bezwaar kan daarom niet als een besluit in de zin van de Awb worden beschouwd.

De rechtbank komt tot de conclusie dat zij onbevoegd is om het beroepschrift van eiser te behandelen. Dit houdt in dat er geen beroep kan worden ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het college. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en dat het door eiser betaalde griffiegeld van € 184,- zal worden terugbetaald. De uitspraak is gedaan door mr. H. Remerie, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/9360

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, het college.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat het college volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn verzoek om schadevergoeding van 20 mei 2022 en ook niet op zijn bezwaar van 20 oktober 2022.
Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
1. De bestuursrechter van de rechtbank moet onderzoeken of zij bevoegd is om van het beroep kennis te nemen. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Voor de vaststelling welke voorzieningen openstaan tegen het niet tijdig nemen van een besluit, is bepalend het antwoord op de vraag welke voorzieningen zouden openstaan, indien een reëel besluit zou zijn genomen. Alleen als een verzoek of aanvraag tot een besluit in de zin van de Awb kan leiden, kan op grond van artikel 6:2 van de Awb het niet tijdig beslissen op dat verzoek of die aanvraag gelijk gesteld wordt met zo’n besluit. [1]
Wel of geen besluit
2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser niet is gericht tegen een besluit waartegen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld. De reden hiervan is dat het verzoek om schadevergoeding van 20 mei 2022 privaatrechtelijk van aard is en niet een bestuursrechtelijke aanvraag betreft. Hiervoor is van belang dat het college geen publiekrechtelijke bevoegdheden heeft met betrekking tot een dergelijk verzoek. [2] Gelet hierop en gezien de in artikel 1:3 van de Awb gegeven omschrijvingen van het begrip besluit en beschikking, is de reactie van het college van 14 oktober 2022 geen besluit in de zin van de Awb. De reactie van het college van 23 maart 2023 op het “bezwaarschrift” van eiser van 20 oktober 2022 kan om dezelfde reden niet als een beslissing op bezwaar worden gezien. [3] Dit betekent dat geen beroep kan worden ingesteld tegen het niet op tijd nemen van een beslissing door het college.

Conclusie en gevolgen

4. De bestuursrechter is kennelijk onbevoegd om van het beroepschrift van eiser kennis te nemen. Dat betekent dat de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet kan beoordelen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Het door eiser betaalde griffiegeld van € 184,- zal door de rechtbank aan eiser worden terugbetaald.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Remerie, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier op 7 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA0325.
2.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2830.