6.1.De voor de beoordeling van beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
7.
Beroepsgronden
Verzoeker stelt dat hij een spoedeisend belang heeft omdat zijn bijstandsuitkering over de maand juni 2024 slechts € 22,63 bedraagt en hij daarmee en met zijn eigen inkomsten van
€ 500,- per maand niet in de kosten van levensonderhoud kan voorzien.
Verzoeker voert aan dat Orionis ten onrechte heeft bepaald dat zijn niet-rechthebbende partner een onderhoudsbijdrage van € 675,92 per maand aan hem verschuldigd is. Verzoeker stelt dat de door Orionis gehanteerde Regeling woonlandbeginsel in de sociale zekerheid 2012 (de Regeling) niet van toepassing is op de Participatiewet en dat Orionis het woonlandbeginsel niet in beleidsregels van toepassing heeft verklaard. Het bestreden besluit is volgens verzoeker daarom in strijd met de Participatiewet. Verzoeker stelt dat Orionis de berekeningswijze als gehanteerd in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 26 april 2022had moeten toepassen. Dan is, gelet op de hoogte van het inkomen van de partner, deze geen onderhoudsbijdrage aan hem verschuldigd.
Ter zitting heeft verzoeker nog gesteld dat hij in beroep ook betwist dat hij geen recht heeft op een bijstandsuitkering over de periode vanaf 22 mei 2024 tot 1 juni 2024.
8.
Spoedeisend belang
De voorzieningenrechter neemt spoedeisend belang aan, omdat verzoeker een zeer lage bijstandsuitkering ontvangt en daarmee moeilijk in zijn levensonderhoud kan voorzien.
9. Niet in geschil is dat verzoeker en zijn niet-rechthebbende partner niet duurzaam gescheiden leven en dat verzoekers inkomsten van € 500,- per maand op zijn bijstandsuitkering in mindering moeten worden gebracht. Het gaat hier om de vraag of Orionis terecht een deel van de inkomsten van verzoekers partner op zijn uitkering in mindering heeft gebracht met ingang van 22 mei 2024.
In artikel 32, derde lid, van de Participatiewet is bepaald op welke manier het inkomen van de niet-rechthebbende partner in aanmerking wordt genomen, in de situatie dat de gehuwden samenleven. In dat geval wordt het inkomen van de niet-rechthebbende partner, voor zover dit meer is dan 50% van de gehuwdennorm, in mindering gebracht op de bijstand van de rechthebbende partner.
In artikel 32, vierde lid, van de Participatiewet is bepaald dat, in afwijking van het derde lid, indien de gehuwden gescheiden leven, doch niet duurzaam gescheiden, het inkomen van de niet-rechthebbende echtgenoot slechts in aanmerking wordt genomen voor zover het de bijstandsnorm te boven gaat.
Orionis stelt zich terecht op het standpunt dat de inkomsten van verzoekers partner in beginsel in mindering moeten worden gebracht op zijn bijstandsuitkering. Omdat verzoekers partner in Turkije verblijft kan haar bijstandsnorm niet worden bepaald. Daarom heeft Orionis besloten de zogenoemde woonlandfactor, die voor Turkije 40% bedraagt, toe te passen conform de Regeling. De achterliggende gedachte daarbij is dat de kosten van levensonderhoud in Turkije lager liggen dan in Nederland.
Toepassing van de woonlandfactor is niet geregeld in de Participatiewet. Wel kan het bestuursorgaan de woonlandfactor toepassen als het dit in zijn beleidsregels heeft opgenomen. Orionis heeft, zoals ter zitting is erkend, op dit punt geen vastgesteld beleid en verwacht niet dat er op korte termijn beleid gemaakt zal worden.
De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat er voor toepassing van het woonlandbeginsel geen wettelijke basis bestaat. Dit heeft tot gevolg dat Orionis nader onderzoek zal moeten doen en een bedrag zal moeten bepalen waarmee verzoekers partner kan voorzien in de kosten van de door haar zelfstandig gevoerde huishouding in Turkije.
Verzoeker heeft ter zitting aangegeven dat hij hiervoor alle benodigde documenten desgevraagd aan Orionis zal aanleveren.
De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in diens standpunt dat Orionis alleen het inkomen van de partner dat hoger is dan de alleenstaandennorm in mindering mag brengen. Verzoekers partner woont in Turkije zodat voor haar geen bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder c, van de Participatiewet kan worden bepaald en geen verhoging of verlaging kan worden vastgesteld.