ECLI:NL:RBZWB:2024:5429

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
24/5438 PW VV en 24/5580 PW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bijstandsuitkering en onderhoudsbijdrage niet-rechthebbende partner

Op 7 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die bezwaar had gemaakt tegen een besluit van Orionis Walcheren. Het bestreden besluit, dat op 31 mei 2024 was genomen, hield in dat de bijstandsuitkering van de verzoeker met ingang van 1 juni 2024 zou worden verlaagd op basis van de inkomsten van zijn (niet-rechthebbende) partner die in Turkije woont. De verzoeker stelde dat hij geen recht had op een bijstandsuitkering over de periode van 22 mei 2024 tot en met 31 mei 2024, en dat de berekening van de onderhoudsbijdrage van zijn partner onterecht was. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 24 juli 2024, waarbij de verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van Orionis en een tolk.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 24/5438 PW VV en BRE 24/5580 PW

uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 augustus 2024 in de zaken tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen
en

het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren (Orionis), verweerder.

Inleiding

1.1.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 31 mei 2024 van Orionis waarin aan hem is meegedeeld dat hij met ingang van 1 juni 2024 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet krijgt, waarop de inkomsten van hem en een deel van de inkomsten van zijn (niet-rechthebbende) partner in mindering worden gebracht. Verder heeft Orionis aan verzoeker meegedeeld dat hij geen bijstandsuitkering krijgt over de periode van 22 mei 2024 tot en met 31 mei 2024 in verband met die inkomsten boven de bijstandsnorm.
Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
2. Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft Orionis bij besluit van 11 juli 2024 (bestreden besluit) het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard. Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan tijdens het beroep bij de rechtbank.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van verzoeker daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en [naam 1] namens Orionis. Tevens was aanwezig [naam 2], tolk in de Turkse taal.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Verzoeker heeft rechtmatig verblijf in Nederland. Verzoeker is gehuwd. Zijn partner woont (nog) met hun twee kinderen in Turkije. Daarmee staat vast dat de partner van verzoeker geen recht heeft op een bijstandsuitkering. We spreken dan van een niet-rechthebbende partner. Verzoeker en zijn partner zijn, zoals door verzoeker is erkend, niet duurzaam gescheiden, maar leven tijdelijk gescheiden en hebben gescheiden huishoudens. Verzoekers partner ontvangt inkomsten uit arbeid.
Niet in geschil is dat voor verzoeker de norm gelijk is aan 50% van de norm die voor hem zou gelden als hij gehuwd zou zijn met een rechthebbende echtgenoot van zijn leeftijd. Op die norm heeft Orionis een toeslag toegekend van 20%. Verzoeker ontvangt dan een bijstandsuitkering ter hoogte van 70% van de gehuwdennorm en dat is € 1.283,83 (gelijk aan de alleenstaande norm).
4. Orionis heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat een deel van de inkomsten van verzoekers partner in mindering moeten worden gebracht op verzoekers bijstandsuitkering, omdat zij gehuwd zijn en niet duurzaam gescheiden leven. Van verzoekers partner wordt daarom een onderhoudsbijdrage verwacht. Om deze onderhoudsbijdrage vast te stellen heeft Orionis de zogenoemde woonlandfactor toegepast, die voor Turkije 40% bedraagt.
5. De voorzieningenrechter beoordeelt of Orionis een juist besluit heeft genomen door bij de berekening van verzoekers bijstandsuitkering rekening te houden met een deel van de inkomsten die zijn (niet-rechthebbende) partner in Turkije heeft. Zij doet dat aan de hand van verzoekers beroepsgronden.
6. De voorzieningenrechter verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6.1.
De voor de beoordeling van beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
7.
Beroepsgronden
Verzoeker stelt dat hij een spoedeisend belang heeft omdat zijn bijstandsuitkering over de maand juni 2024 slechts € 22,63 bedraagt en hij daarmee en met zijn eigen inkomsten van
€ 500,- per maand niet in de kosten van levensonderhoud kan voorzien.
Verzoeker voert aan dat Orionis ten onrechte heeft bepaald dat zijn niet-rechthebbende partner een onderhoudsbijdrage van € 675,92 per maand aan hem verschuldigd is. Verzoeker stelt dat de door Orionis gehanteerde Regeling woonlandbeginsel in de sociale zekerheid 2012 (de Regeling) niet van toepassing is op de Participatiewet en dat Orionis het woonlandbeginsel niet in beleidsregels van toepassing heeft verklaard. Het bestreden besluit is volgens verzoeker daarom in strijd met de Participatiewet. Verzoeker stelt dat Orionis de berekeningswijze als gehanteerd in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 26 april 2022 [1] had moeten toepassen. Dan is, gelet op de hoogte van het inkomen van de partner, deze geen onderhoudsbijdrage aan hem verschuldigd.
Ter zitting heeft verzoeker nog gesteld dat hij in beroep ook betwist dat hij geen recht heeft op een bijstandsuitkering over de periode vanaf 22 mei 2024 tot 1 juni 2024.
8.
Spoedeisend belang
De voorzieningenrechter neemt spoedeisend belang aan, omdat verzoeker een zeer lage bijstandsuitkering ontvangt en daarmee moeilijk in zijn levensonderhoud kan voorzien.
9. Niet in geschil is dat verzoeker en zijn niet-rechthebbende partner niet duurzaam gescheiden leven en dat verzoekers inkomsten van € 500,- per maand op zijn bijstandsuitkering in mindering moeten worden gebracht. Het gaat hier om de vraag of Orionis terecht een deel van de inkomsten van verzoekers partner op zijn uitkering in mindering heeft gebracht met ingang van 22 mei 2024.
In artikel 32, derde lid, van de Participatiewet is bepaald op welke manier het inkomen van de niet-rechthebbende partner in aanmerking wordt genomen, in de situatie dat de gehuwden samenleven. In dat geval wordt het inkomen van de niet-rechthebbende partner, voor zover dit meer is dan 50% van de gehuwdennorm, in mindering gebracht op de bijstand van de rechthebbende partner.
In artikel 32, vierde lid, van de Participatiewet is bepaald dat, in afwijking van het derde lid, indien de gehuwden gescheiden leven, doch niet duurzaam gescheiden, het inkomen van de niet-rechthebbende echtgenoot slechts in aanmerking wordt genomen voor zover het de bijstandsnorm te boven gaat.
Orionis stelt zich terecht op het standpunt dat de inkomsten van verzoekers partner in beginsel in mindering moeten worden gebracht op zijn bijstandsuitkering. Omdat verzoekers partner in Turkije verblijft kan haar bijstandsnorm niet worden bepaald. Daarom heeft Orionis besloten de zogenoemde woonlandfactor, die voor Turkije 40% bedraagt, toe te passen conform de Regeling. De achterliggende gedachte daarbij is dat de kosten van levensonderhoud in Turkije lager liggen dan in Nederland.
Toepassing van de woonlandfactor is niet geregeld in de Participatiewet. Wel kan het bestuursorgaan de woonlandfactor toepassen als het dit in zijn beleidsregels heeft opgenomen. Orionis heeft, zoals ter zitting is erkend, op dit punt geen vastgesteld beleid en verwacht niet dat er op korte termijn beleid gemaakt zal worden.
De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat er voor toepassing van het woonlandbeginsel geen wettelijke basis bestaat. Dit heeft tot gevolg dat Orionis nader onderzoek zal moeten doen en een bedrag zal moeten bepalen waarmee verzoekers partner kan voorzien in de kosten van de door haar zelfstandig gevoerde huishouding in Turkije.
Verzoeker heeft ter zitting aangegeven dat hij hiervoor alle benodigde documenten desgevraagd aan Orionis zal aanleveren. [2]
De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in diens standpunt dat Orionis alleen het inkomen van de partner dat hoger is dan de alleenstaandennorm in mindering mag brengen. Verzoekers partner woont in Turkije zodat voor haar geen bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder c, van de Participatiewet kan worden bepaald en geen verhoging of verlaging kan worden vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met de wet. De voorzieningenrechter vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover het betreft de berekening van de onderhoudsbijdrage van verzoekers partner.
De voorzieningenrechter bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat Orionis een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De voorzieningenrechter geeft Orionis hiervoor een termijn van zes weken. De voorzieningenrechter ziet aanleiding een voorziening te treffen. Omdat op dit moment niet duidelijk is dat er concrete mogelijkheden zijn voor een bijdrage van verzoekers partner aan verzoeker, bepaalt de voorzieningenrechter dat geen onderhoudsbijdrage verschuldigd is vanaf 5 juli 2024 tot aan het moment waarop Orionis een nieuwe beslissing op bezwaar neemt.
10.1.
Omdat het beroep gegrond is moet Orionis het griffierecht aan verzoeker vergoeden en krijgt verzoeker ook een vergoeding van zijn proceskosten. De proceskosten worden als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. Verzoekers gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft de zitting bijgewoond. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De totale proceskostenvergoeding bedraagt dan € 1.750,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover het betreft de berekening van de onderhoudsbijdrage;
- draagt Orionis op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- treft een voorziening en bepaalt dat verzoekers partner vanaf 5 juli 2024 geen onderhoudsbijdrage verschuldigd is tot aan de datum waarop Orionis opnieuw op het bezwaar beslist;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat Orionis het griffierecht van € 51,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt Orionis tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is op 7 augustus 2024 gedaan door mr. M. Snoeks, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 5, aanhef en onder c van de Participatiewet bepaalt het volgende:.
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder bijstandsnorm: de op grond van paragraaf 3.2, op de belanghebbende van toepassing zijnde norm, verminderd met de op grond van paragraaf 3.3, door het college vastgestelde verlaging.
Artikel 24 van de Participatiewet bepaalt het volgende:
Voor gehuwden waarvan een echtgenoot geen recht op algemene bijstand heeft is voor de rechthebbende echtgenoot de norm gelijk aan 50% van de norm die voor hem zou gelden als hij gehuwd zou zijn met een rechthebbende echtgenoot van zijn leeftijd, indien:
a.de rechthebbende echtgenoot 21 jaar of ouder is en geen kostendelende medebewoners heeft; dan wel
b.de rechthebbende echtgenoot jonger dan 21 jaar is.
Artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt het volgende:
Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 32 van de Participatiewet bepaalt het volgende:
1.Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
b.betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
2. (….)
3. Indien een van de gehuwden geen recht op algemene bijstand heeft, wordt zijn inkomen slechts in aanmerking genomen voor zover het inkomen van de gehuwden tezamen, met inbegrip van de bijstand die zou worden verleend indien zijn inkomen niet in aanmerking wordt genomen, meer zou bedragen dan de bijstandsnorm voor gehuwden. Voor de vaststelling van het inkomen van de niet-rechthebbende echtgenoot is deze paragraaf van overeenkomstige toepassing.
4. In afwijking van het derde lid wordt, indien de gehuwden gescheiden leven, doch niet duurzaam gescheiden, het inkomen van de niet-rechthebbende echtgenoot slechts in aanmerking genomen voor zover het de bijstandsnorm te boven gaat.