ECLI:NL:RBZWB:2024:5420
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en het gelijkheidsbeginsel in belastingzaken
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 augustus 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats], vastgesteld op € 322.000 per 1 januari 2022. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en stelde dat de waarde te hoog was. De rechtbank heeft op 16 juli 2024 de zaak behandeld, waarbij de belanghebbende en zijn echtgenote aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar.
De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De heffingsambtenaar had een waarderapport overgelegd, opgesteld door [taxateur], waarin de waarde op basis van vergelijkingsmethoden was berekend. De rechtbank oordeelt dat de referentiewoningen die zijn gebruikt voor de waardebepaling voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van de belanghebbende. Ook heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de woningen.
Belanghebbende voerde aan dat er sprake was van schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat vergelijkbare woningen aan de [adres 5] en [adres 6] een lagere waarde zouden hebben. De rechtbank oordeelt echter dat de bewijslast voor het aantonen van schending van het gelijkheidsbeginsel bij de belanghebbende ligt en dat hij niet heeft aangetoond dat de woningen identiek zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de waarde en de aanslag onroerendezaakbelasting gehandhaafd blijven. De belanghebbende krijgt geen griffierecht vergoed en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.