ECLI:NL:RBZWB:2024:5317

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
BRE 23/1300
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de naheffingsaanslag en verzuimboete in het belastingrecht met betrekking tot bpm

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 juli 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 8.452, samen met een verzuimboete van € 845. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingediend na de ongegrondverklaring van het bezwaar door de inspecteur op 20 januari 2023. Tijdens de zitting op 12 juni 2024 zijn zowel de gemachtigde van de belanghebbende als de inspecteur vertegenwoordigd.

De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd, maar vernietigt de verzuimboete. De rechtbank stelt vast dat de belanghebbende een gebruikte personenauto, een Dodge Challenger, in het buitenland heeft gekocht en dat de auto op 1 januari 2017 voor het eerst in het buitenland is toegelaten tot het verkeer. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de afschrijving van de bpm niet op basis van een taxatierapport kon vaststellen, omdat de auto een WOK-status had. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de forfaitaire afschrijvingstabel had moeten hanteren.

Daarnaast wordt er een immateriële schadevergoeding van € 500 toegekend aan de belanghebbende vanwege de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het geschil. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de verzuimboete en verklaart het beroep inzake de naheffingsaanslag ongegrond. De inspecteur wordt veroordeeld tot het betalen van het griffierecht en de proceskosten aan de belanghebbende, die in totaal € 2.998 bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/1300

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 juli 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 20 januari 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 8.452 (de naheffingsaanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur een verzuimboete van € 845 opgelegd.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] als waarnemer van de gemachtigde en namens de inspecteur: mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] . Van hetgeen op de zitting is besproken, is een proces-verbaal opgemaakt waarvan de rechtbank gelijktijdig met deze uitspraak een afschrift naar partijen heeft verzonden.
1.5.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank vernietigt de verzuimboete en oordeelt dat de inspecteur de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft in het buitenland een gebruikte personenauto van het merk en type Dodge Challenger (hierna: de auto) gekocht. De auto is voor het eerst op 1 januari 2017 in het buitenland toegelaten tot het verkeer op de weg. De auto is voor de keuring bij invoer bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer aangeboden waarna de auto op 19 januari 2022 een ‘Wachten op keuring’ (WOK) status heeft verkregen.
3.1.
Belanghebbende heeft ter zake van de registratie van de auto op 25 januari 2022 een aangifte bpm ingediend naar een te betalen bpm van € 5.073. De verschuldigde bpm is berekend met behulp van een taxatierapport van [taxateur] BV (het taxatierapport). Volgens de aangifte bedraagt de handelsinkoopwaarde, de historische nieuwprijs en bruto bpm van de auto respectievelijk € 9.780, € 99.945 en € 51.847. In het aangiftebiljet staat, voor zover relevant:

8c Welke methode kiest u voor de vermindering (afschrijving)?
Voor gebruikte motorrijtuigen is een vermindering van de bpm mogelijk (zie de ‘Toelichting Aangifte/melding/opgaafbpm’
[ ] Koerslijst (…)
[ ] Taxatierapport. Vermeld de historische nieuwprijs en de handelsinkoopwaarde.(…)
[ ] Forfaitaire afschrijvingstabel. Afschrijvingspercentage (…)”
3.2.
De taxateur van belanghebbende heeft de auto op 25 januari 2022 bekeken. Het taxatierapport is eveneens op 25 januari 2022 opgesteld. In het taxatierapport is bij de staat van de auto opgemerkt dat er geen sprake van een WOK-status. Uit het taxatierapport blijkt voorts dat de taxateur van belanghebbende de handelsinkoopwaarde heeft vastgesteld door de handelsinkoopwaarde zonder schade van € 27.545 (‘koerslijstwaarde’) te verminderen met een door de taxateur bepaald bedrag aan schade van € 17.765. De handelsinkoopwaarde zonder schade van € 27.545 is gebaseerd op de waarde uit de koerslijst van Eurotaxglass van het merk en type auto, Nissan 370 Z Coupe V6.
3.3.
De inspecteur heeft bij kennisgeving van 22 februari 2022 aan belanghebbende medegedeeld dat het doen van aangifte bpm waarbij de afschrijving is bepaald aan de hand van een taxatierapport niet mogelijk is. De auto heeft bij het doen van aangifte "essentiële gebreken" en voldoet daarom niet aan de wettelijke eisen om aan het verkeer op de openbare weg deel te nemen, aldus de inspecteur.
3.4.
Met dagtekening 25 maart 2022 is de naheffingsaanslag vastgesteld. De inspecteur heeft voor de bepaling van de verschuldigde bpm de forfaitaire afschrijvingstabel gehanteerd. Daarnaast heeft de inspecteur de boete opgelegd.

Overwegingen

4. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de belastingplichtige die stelt recht te hebben op een vermindering van belasting, de daarvoor benodigde feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken. De belastingplichtige die bij het vaststellen van de vermindering van bpm uitgaat van de handelsinkoopwaarde uit een koerslijst en stelt dat die handelsinkoopwaarde moet worden verminderd vanwege niet in deze koerslijst verwerkte beschadigingen aan de te registreren personenauto, draagt bij betwisting dan ook de last te bewijzen dat en in hoeverre beschadigingen een waardedaling ten opzichte van de uit die koerslijst volgende waarde tot gevolg hebben. [1]
4.1.
Belanghebbende bestrijdt als zodanig niet dat met ingang van 1 januari 2022 het niet de bedoeling is om voor voertuigen met een WOK-status aangifte bpm te doen met behulp van een taxatierapport. Volgens belanghebbende kan het taxatierapport desondanks niet terzijde worden geschoven omdat de deskundige taxateur met de foto’s uit het taxatierapport de waardevermindering van € 9.641 wegens het schadeverleden heeft willen onderbouwen. Rekening houdend met deze waardevermindering wegens het schadeverleden dient de handelsinkoopwaarde van de auto op € 17.904 (€ 27.545 minus € 9.641) te worden vastgesteld.
4.2.
De inspecteur heeft aangevoerd dat het voor auto’s met een WOK-status met ingang van 1 januari 2022 niet mogelijk is om middels een taxatierapport de hoogte van de afschrijving voor de bpm te bepalen. De schade aan de auto met de WOK-status was geenszins hersteld op het moment dat het taxatierapport werd opgesteld. Het is dan ook verbijsterend en onjuist dat de taxateur van belanghebbende heeft geconstateerd dat er geen sprake is van een WOK-status. Daarnaast is een koerslijstwaarde van een Nissan 370 Z niet geschikt voor de auto. De Nissan 370 Z is niet te vergelijken met een Dodge Challenger (Amerikaanse ‘Muscle car’). De Kw, de cilinderinhoud en het aantal zitplaatsen verschillen teveel van elkaar. Deze voertuigen zullen zich niet in een concurrentieverhouding bevinden met elkaar, aldus nog steeds de inspecteur.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat voor de handelsinkoopwaarde dient te worden aangesloten bij de koerslijst van het motorvoertuig waarvan de eigenschappen en de kenmerken (zoals merk en model, type aandrijving, uitrusting, leeftijd en kilometrage, en de staat van onderhoud) het dichtst aanleunen bij die van de te registreren auto. [2] De rechtbank is van oordeel dat gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur een Nissan 370 Z geen vergelijkbaar voertuig is om de handelsinkoopwaarde vóór schade van de onderhavige auto te bepalen en dat dus de koerslijstwaarde uit het taxatierapport niet kan worden gevolgd. Belanghebbende heeft geen gegevens ingebracht van een koerslijstwaarde van een soortgelijk motorvoertuig. Ook niet nadat hij door de inspecteur in de gelegenheid is gesteld om een adequate koerslijst te verstrekken.
4.4.
De wet- en regelgever [3] heeft in de volgende drie manieren voorzien waaruit kan worden gekozen om de reële waardedaling (de afschrijving) van een gebruikt voertuig (bij benadering) te bepalen (kort gezegd): a) afschrijving op basis van de koerslijst; b) afschrijving met toepassing van de afschrijvingstabel en c) afschrijving op basis van een waarde bepaald middels een taxatierapport. De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat de koerslijstwaarde van de Nissan 370 Z niet geschikt is om de handelsinkoopwaarde vóór schade van de onderhavige auto te bepalen. Niet in geschil is dat de afschrijving van een voertuig met een WOK-status niet aan de hand van een taxatierapport kan worden bepaald. Dan rest de mogelijkheid om de afschrijving aan de hand van de forfaitaire tabel te benaderen.
Niet (meer) in geschil is dat belanghebbende aangifte bpm heeft gedaan vlak
nadat de auto de WOK-status heeft verkregen. De schade die door de taxateur is gecalculeerd, weliswaar gesplitst in correctie schadeverleden van € 9.641 en schadebedrag (72% van € 11.283) van € 8.124, kan niet worden gevolgd aangezien de rechtbank het onaannemelijk acht dat bij het taxeren van de auto met essentiële gebreken nog een correctie van € 9.641 wegens schadeverleden kan worden aangenomen.
4.5.
Belanghebbende heeft ter zitting nog gesteld dat sprake is van een extra leeftijdskorting. Belanghebbende heeft dit standpunt niet concreet gemotiveerd, geen bedrag genoemd en ook geen berekeningen overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat er sprake is van een extra leeftijdskorting die moet worden toegepast.
4.6.
Gelet op dat wat hiervoor is overwogen, heeft de inspecteur de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende opgelegd.
Verzuimboete
4.7.
Op grond van artikel 67c, eerste lid, van de AWR kan de inspecteur een bestuurlijke boete opleggen indien de belastingplichtige de belasting welke op aangifte moet worden voldaan niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft betaald.
4.8.
Volgens de inspecteur is een onjuist bedrag aan te betalen bpm aangegeven en daarom is er een boete opgelegd. Belanghebbende wist bij het doen van de aangifte dat de auto een WOK-status had en wist dat daarom in de aangifte niet voor de taxatiemethode had moeten worden gekozen. In de toelichting bij het aangiftebiljet staat wanneer voor de taxatiemethode kan worden gekozen, aldus nog steeds de inspecteur.
Namens belanghebbende is aangegeven dat normaal bij een dergelijk geval niet voor de taxatiemethode zou zijn gekozen, maar omdat hier wel een taxatierapport was opgemaakt belanghebbende heeft gemeend dat op deze wijze aangifte kon worden gedaan en dat dat in ieder geval pleitbaar was ook al blijkt het achteraf onjuist.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat belanghebbende in dit geval wist dat bij het doen van aangifte bpm niet voor de taxatiemethode had mogen worden gekozen. Voor deze gestelde wetenschap heeft de inspecteur geen concreet bewijs bijgebracht. Aan de stelling van de inspecteur dat uit het aangiftebiljet blijkt dat niet voor de taxatiemethode gekozen had mogen worden en dus dat belanghebbende wist dat dit fout was, gaat de rechtbank voorbij. De rechtbank stelt namelijk vast dat in het aangiftebiljet verschillende opties op dit punt zijn weergegeven als ter keuze van de belastingplichtige (zie 3.1) en niet vermeld staat dat de voor de bepaling van de afschrijving via de taxatiemethode niet mag worden gekozen voor auto’s waarop ten tijde van het doen van aangifte een WOK-status rust. Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank de verzuimboete van € 845 zal vernietigen.
Immateriëleschadevergoeding (ISV)
4.10.
Belanghebbende heeft verzocht om toekenning van ISV vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.11.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 19 april 2022 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 31 juli 2024. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond 4 maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 500. Omdat de bezwaarfase afgerond 10 maanden heeft geduurd en daarmee 4 maanden te lang, komt de gehele ISV voor rekening van de inspecteur.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep inzake de naheffingsaanslag is ongegrond en het beroep inzake de verzuimboete is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de verzuimboete.
5.1.
Omdat het beroep inzake de verzuimboete gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624. [4] In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.998.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond welke is gericht tegen de verzuimboete;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar welke betrekking heeft op de verzuimboete;
  • vernietigt de verzuimboete;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
  • veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 500;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 184 aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.998 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 31 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [5]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63 en
2.Vgl. Hoge Raad 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:323, r.o. 3.1.3
3.Vgl. Hoge Raad 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147, r.o. 3.2.1 en 3.2.2.
4.Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060.
5.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.