3.4.Het UWV heeft een loonsanctie opgelegd omdat eiseres de re-integratieverplichtingen niet is nagekomen. Het UWV heeft zich daarbij gebaseerd op de conclusies van een verzekeringsarts, verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b), arbeidsdeskundige en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b).
3.4.1.De verzekeringsarts ( [naam 2] ) heeft de werkneemster gezien op het spreekuur van 9 december 2021, haar onderzocht en dossieronderzoek verricht. Daarnaast heeft de verzekeringsarts onder meer informatie van bedrijfsarts [naam 3] en van de behandelaar betrokken. De verzekeringsarts b&b ( [naam 4] ) heeft het dossier bestudeerd en bevestigt de bevindingen van de verzekeringsarts dat – anders dan de bedrijfsarts heeft aangenomen – de werkneemster vanaf 12 juli 2021 niet beperkt is voor doelmatig en zelfstandig handelen, het niet aankunnen van enige vorm van werkdruk en in duurbelastbaarheid. Het toestandsbeeld is vanaf 12 juli 2021 niet dermate ernstig dat deze beperkingen geïndiceerd zijn. De werkneemster heeft in juli 2021 het behandeltraject afgerond. Uit de samenvatting van het beloop van de behandeling blijkt dat de werkneemster grotendeels goed geprofiteerd heeft van de interventies en actiever lijkt te zijn in het dagelijks functioneren. De klachten worden ook niet meer geclassificeerd als een ernstige stoornis maar als een lichtere vorm meer chronisch van aard. De bevindingen van de verzekeringsarts bij onderzoek zijn hiermee in overeenstemming. Conform het CBBS komen beperkingen in doelmatig en zelfstandig handelen alleen voor bij mensen met een ernstige stoornis. Dat is bij de werkneemster niet aan de orde. Bij een minder ernstige stoornis zoals die van de werkneemster mag worden verwacht dat zij enige vorm van werkdruk aankan. Voor het geheel ontbreken daarvan bestaat vanuit de ernst van het ziektebeeld geen indicatie. Wanneer rekening wordt gehouden met de overige door de bedrijfsarts gestelde beperkingen wordt voorzien in een dermate lage belasting dat een aanvullende beperking in de duurbelastbaarheid niet aan de orde hoeft te zijn.
3.4.2.In beroep heeft de verzekeringsarts b&b ( [naam 5] ) gereageerd op de beroepsgronden. De verzekeringsarts b&b stelt dat uit het dossier blijkt dat de behandelaar op 22 juni 2021 verschillende diagnoses heeft gesteld. In bezwaar is al beargumenteerd waarom de aandoeningen niet meer als ernstig worden beschouwd. Eiseres onderbouwt niet waarom de aandoeningen wel als ernstig dienen te worden aangemerkt. De verzekeringsarts b&b ziet dan ook geen aanleiding om uit te gaan van ernstigere problematiek. Er is rekening gehouden met de ernst van de problematiek en er is adequaat onderbouwd waarom er geen noodzaak is om beperkingen aan te nemen op doelmatig en zelfstandig handelen en tot een urenbeperking. De verzekeringsarts b&b merkt verder op dat de nieuwe aandoening die eiseres noemt waarschijnlijk een infectie is die de bedrijfsarts op 23 augustus 2021 heeft beschreven. De werkneemster was echter al negatief getest en ging weer een afspraak maken bij de behandelaar. De infectie zal dus niet hebben geleid tot een sterke vertraging in de behandeling. De bedrijfsarts zag ook geen reden om in verband met de infectie het inzetbaarheidsprofiel aan te passen. Dat profiel van 12 juli 2021 werd door de bedrijfsarts nog van toepassing geacht bij het actueel oordeel van 11 oktober 2021. De infectie heeft dus geen sterke afname van de belastbaarheid gegeven zoals eiseres stelt.
3.4.3.De arbeidsdeskundige van het UWV heeft geconcludeerd dat de re-integratie-inspanningen van eiseres onvoldoende zijn. De arbeidsdeskundige van eiseres ( [naam 6] ) heeft niet op de juiste wijze inzichtelijk en aannemelijk gemaakt dat er geen herplaatsingsmogelijkheden in de organisatie zijn. [naam 6] baseert haar conclusies namelijk voor een belangrijk deel op de gestelde beperkingen op doelmatig en zelfstandig handelen terwijl deze items door de verzekeringsarts niet beperkt worden. Daarnaast heeft eiseres op basis van de verkeerde belastbaarheid spoor 2 ingezet waardoor niet de juiste re-integratie-instrumenten zijn ingezet en het traject niet als adequaat kan worden beschouwd. De arbeidsdeskundige vindt de reden van eiseres dat zij is uitgegaan van de adviezen van de bedrijfsarts en haar arbeidsdeskundige niet deugdelijk, omdat de werkgever te allen tijde verantwoordelijk is voor de verzuimbegeleiding ook als hij deze belegt bij anderen.
3.4.4.De arbeidsdeskundige b&b ziet in de bezwaargronden geen reden om af te wijken van de conclusies van de primaire arbeidsdeskundige. Er is geen bevredigend re-integratieresultaat en eiseres heeft daarvoor geen deugdelijke grond.
Beoordeling re-integratie
3.5.1.Tussen partijen is niet in geschil dat het re-integratieresultaat onvoldoende is. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de re-integratie-inspanningen van eiseres voldoende zijn. Daarbij is niet in geschil dat tot medio juli 2021 geen re-integratie kon worden opgestart.
3.5.2.De verzekeringsarts van het UWV dient te toetsen of de werkgever in redelijkheid heeft kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.Daarbij is van belang of de bedrijfsarts op basis van de op dat moment bekende feiten en omstandigheden in redelijkheid tot zijn sociaal medische handelwijze of zijn oordeel over de belastbaarheid van de werknemer heeft kunnen komen.
3.5.3.Het UWV stelt dat er mogelijk re-integratiekansen op spoor 1 en spoor 2 zijn gemist omdat eiseres is uitgegaan van een onjuiste belastbaarheid. Het gegeven dat de werkneemster een traject heeft gevolgd, waardoor haar klachten niet (meer) worden geclassificeerd als ernstig, en dat zij dat traject op 12 juli 2021 heeft afgerond, betekent dat zij vanaf dat moment in ieder geval niet meer beperkt is op doelmatig en zelfstandig handelen en dat bij een lichte stoornis mag worden verwacht dat de werkneemster enige vorm van werkdruk aankan.
3.5.4.Eiseres stelt dat het UWV onvoldoende rekening heeft gehouden met de combinatie van aandoeningen van de werkneemster en met de nieuwe aandoening die zij vanaf augustus 2021 heeft. Ook stelt zij dat de informatie van de behandelaar door de verzekeringsartsen te rooskleurig is gezien.
3.5.5.De rechtbank leidt uit de rapportages van de verzekeringsartsen af dat zij zijn uitgegaan van de diagnoses die de behandelaar op 22 juni 2021 heeft gesteld. Verder heeft de verzekeringsarts b&b de nieuwe aandoening die de werkneemster vanaf augustus 2021 heeft – naar alle waarschijnlijkheid een infectie – betrokken in zijn beoordeling. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te concluderen dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hebben gehouden met de combinatie van aandoeningen of de nieuwe aandoening van de werkneemster. Daarnaast leidt de rechtbank uit de informatie van de behandelaar af dat de zwaarte van de diagnose van de werkneemster in juni 2021 naar beneden is bijgesteld. Dat de inschatting van de verzekeringsartsen te rooskleurig was, zoals eiseres stelt, daarvoor ziet de rechtbank dan ook onvoldoende aanwijzing.
3.5.6.Uit de Basisinformatie CBBS (een hulpmiddel van het UWV om de mate van belastbaarheid en arbeidsongeschiktheid te bepalen) volgt dat beperkingen in het doelmatig en zelfstandig handelen in het dagelijks functioneren alleen voorkomen bij mensen met een ernstige stoornis. De verzekeringsarts b&b heeft naar het oordeel van de rechtbank daarom kunnen stellen dat, omdat bij de werkneemster geen sprake meer is van een ernstige stoornis, beperkingen in doelmatig en zelfstandig handelen niet meer aan de orde zijn en dat de bedrijfsarts medio juli 2021 niet in redelijkheid deze beperkingen heeft kunnen aannemen.
3.5.7.Verder vindt eiseres onvoldoende onderbouwd dat de uitkomst van de re-integratie-inspanningen wezenlijk anders zou zijn geweest als de bedrijfsarts de beperkingen op ‘doelmatig en zelfstandig handelen’ en ‘geen enkele vorm van werkdruk’ niet zou hebben gesteld.
3.5.8.[naam 6] (de arbeidsdeskundige van eiseres) heeft geconcludeerd dat er bij eiseres geen vacatures zijn die passen bij de belastbaarheid van de werkneemster. De arbeidsdeskundige geeft aan: ‘Er zijn geen functies waarbij taken zonder enige vorm van druk geboden worden’. En met betrekking tot spoor 2 vermeldt de arbeidsdeskundige: ‘De huidige beperkingen van de medewerker maken het onmogelijk om in enige vorm van regulier werk te functioneren’. De rechtbank leidt hieruit af dat in ieder geval het stellen van de beperking ‘geen enkele vorm van werkdruk’ juist reden is geweest dat [naam 6] op
spoor 1 en spoor 2 geen werkzaamheden kon vinden. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook worden aangenomen dat het niet stellen van deze beperking naar alle waarschijnlijkheid tot een andere uitkomst en meer re-integratiemogelijkheden zou hebben geleid.
3.5.9.Tot slot stelt eiseres, onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 11 februari 2022 (ECLI:NL:RBOBR:2022:415), dat zij heeft mogen afgaan op de adviezen van de bedrijfsarts. Zij hoefde niet te twijfelen aan die adviezen. Het was voor eiseres niet mogelijk om de adviezen van de bedrijfsarts medisch inhoudelijk te beoordelen omdat zij niet de beschikking heeft over medische informatie van de werkneemster. Maar gelet op de vele en uitvoerige terugkoppelingen van de bedrijfsarts, waarin steeds de status van de diverse specialistische behandelingen werd aangegeven, vindt eiseres dat zij ervan uit mocht gaan dat zijn adviezen zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat zij die heeft kunnen volgen. 3.5.10.Vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is dat het voor rekening en risico van de werkgever komt, als deze afgaat op een advies van een bedrijfsarts dat onjuist blijkt te zijn. De rechtbank Oost-Brabant heeft in de uitspraak van 11 februari 2022 deze vaste rechtspraak genuanceerd.
3.5.11.De rechtbank ziet echter geen aanleiding voor nuancering van de vaste rechtspraak van de CRvB en betrekt hierbij het volgende.
3.5.12.Deze rechtspraak is gebaseerd op het door de wetgever in de wetsgeschiedenis verwoorde uitgangspunt dat de werkgever verantwoordelijk is en blijft voor de re-integratie van de werknemer met inbegrip van de werkzaamheden van degene die hij daarbij inschakelt.
De wetgever heeft er dus bewust voor gekozen om een mogelijk onjuist advies van de bedrijfsarts voor rekening en risico van de werkgever te laten. Het is naar het oordeel van de rechtbank dan ook aan de wetgever om dit uitgangspunt te nuanceren of te verlaten.
De rechtbank is bekend met het wetsvoorstel om het advies van een bedrijfsarts over de belastbaarheid van de werknemer leidend te maken bij de toets op de re-integratie-inspanningen. Dit voorstel is echter op 30 mei 2023 door de minister weer ingetrokken. De rechtbank kent daaraan derhalve verder geen betekenis toe.
De CRvB heeft overigens ook geen aanleiding gezien zijn vaste lijn te verlaten en deze recentelijk in de uitspraak van 23 november 2023bevestigd.
3.5.13.De rechtbank komt tot de slotsom dat het UWV terecht heeft geconcludeerd dat de re-integratie-inspanningen van eiseres onvoldoende zijn geweest en dat zij daarvoor geen deugdelijke grond heeft. De loonsanctie is daarom terecht aan eiseres opgelegd.