ECLI:NL:RBZWB:2024:5246

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
BRE 24/1989 PW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand op grond van de Participatiewet

Op 30 juli 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak van eiser tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Eiser had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand, welke door het college was afgewezen. De rechtbank beoordeelde of het college op goede gronden deze afwijzing had gedaan. Eiser had eerder een toevoeging ontvangen van de Raad voor Rechtsbijstand, maar het college stelde dat eiser niet alle benodigde gegevens had ingeleverd voor de behandeling van zijn aanvraag. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing, maar het college handhaafde zijn besluit. Tijdens de zitting op 26 juli 2024 was eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigde had wel een verklaring ingediend. De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende controleerbare gegevens had verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats, wat essentieel is voor het vaststellen van het recht op bijstand. De rechtbank concludeerde dat het college de aanvraag op goede gronden had afgewezen, maar dat het college ten onrechte het bezwaar niet gegrond had verklaard. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, herstelde het primaire besluit en kende eiser een proceskostenvergoeding toe van € 1.499,- en het griffierecht van € 51,-.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/1989 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. J.J. Weldam),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda (het college),

verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand op grond van de Participatiewet.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 7 juni 2023 (primaire besluit) niet in behandeling genomen. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
1.2.
Met het bestreden besluit van 11 januari 2024, abusievelijk gedateerd op
11 november 2024, op het bezwaar van eiser heeft het college de aanvraag niet langer buiten behandeling gesteld, maar afgewezen.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: namens het college [naam] . Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

Feiten en omstandigheden
2. Met een besluit gedateerd op 26 april 2023 is aan eiser een toevoeging verstrekt door de Raad voor Rechtsbijstand. Eisers eigen bijdrage bedraagt € 159,-. Op 25 april 2023 heeft de gemachtigde van eiser een declaratie aan eiser gestuurd voor de eigen bijdrage en namens hem bijzondere bijstand aangevraagd voor deze kosten.
2.1.
Op 9 mei 2023 heeft het college een brief verstuurd aan eisers adres, zoals stond vermeld in de aanvraag. Hierin bericht het college dat eiser niet alle gegevens heeft ingeleverd die noodzakelijk zijn voor de behandeling van zijn aanvraag. Het college heeft eiser verzocht alsnog de volgende gegevens aan te leveren:
- Bankafschriften van al zijn betaal- en spaarrekeningen over de periode
1 februari 2023 tot en met 30 april 2023;
  • bewijsstukken van zijn netto inkomsten per maand over de periode 1 februari 2023 tot en met 30 april 2023. Indien eiser geen inkomsten heeft, dient hij een schriftelijke verklaring te overleggen waarin hij vermeldt hoe hij in zijn levensonderhoud voorziet aangevuld met objectieve en verifieerbare stukken.
  • zijn adresgegevens staan sinds 2 september 2022 in onderzoek. Eiser dient daarom ook een schriftelijke verklaring te overleggen waarin hij vermeldt wat zijn feitelijke verblijfadres is.
2.2.
Met het primaire besluit heeft het college eisers aanvraag om bijzondere bijstand voor rechtsbijstand op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld, omdat het college de gevraagde gegevens niet had ontvangen. Daardoor had het college geen of te weinig gegevens om eisers aanvraag te kunnen behandelen.
2.3.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Eiser heeft gesteld dat een afschrift van de brief van 9 mei 2023 niet aan zijn gemachtigde is gezonden. Dit is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat de aanvraag om bijzondere bijstand is ingediend door zijn gemachtigde en uit artikel 2:1 van de Awb volgt dat het contact met eiser dan in beginsel via zijn gemachtigde loopt. Het dient er daarom voor te worden gehouden dat eiser niet in de gelegenheid is gesteld om zijn aanvraag binnen de daarvoor geldende termijn aan te vullen. Het college heeft de aanvraag ten onrechte buiten behandeling gesteld. Eiser heeft tot slot verzocht zijn kosten van rechtsbijstand in bezwaar te vergoeden.
2.4.
Met de brief van 9 november 2023 heeft het college de gemachtigde van eiser in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens aan te leveren.
2.5.
Met het e-mailbericht van 23 november 2023 heeft eisers gemachtigde bankafschriften over de periode 1 januari 2023 tot en met 31 mei 2023 overgelegd en bericht dat de trajectbegeleider van eiser aan hem heeft medegedeeld dat eisers heeft geleefd van vrienden en dakloos was.
Bestreden besluit
2.6.
Met het bestreden besluit heeft het college, onder wijziging van de motivering, eisers bezwaar ongegrond verklaard. Het college overweegt dat alle correspondentie naar de gemachtigde moet worden verstuurd. Omdat de eerste hersteltermijn niet naar eisers gemachtigde is verstuurd, heeft het college dit gebrek hersteld en op 9 november 2023 een tweede hersteltermijn opgelegd. Doordat eiser stelt dat hij dakloos is en van vrienden heeft geleefd, kan zijn feitelijke verblijfadres niet met objectieve en verifieerbare bewijsstukken worden aangetoond. Hierdoor kan het college het recht op bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage rechtshulp niet vaststellen. Het verzoek tot proceskostenvergoeding wordt afgewezen.

Beroepsgronden

3. Eiser heeft aangevoerd dat het recht op bijstand wel vastgesteld kon worden door het college. Eiser heeft medegedeeld dat hij geleefd heeft van vrienden en dakloos was. De overgelegde bankafschriften bevestigen dat eiser heeft geleefd van vrienden. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat het college heeft verzuimd om zijn proceskosten in bezwaar te vergoeden. Vast staat dat eisers aanvraag om bijzondere bijstand met het primaire besluit ten onrechte buiten behandeling is gesteld, omdat de eerste hersteltermijn niet aan zijn gemachtigde is gezonden. Eiser concludeert dat het bestreden besluit niet na zorgvuldig onderzoek tot stand is gekomen en niet deugdelijk gemotiveerd is.

Juridisch kader

4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

5. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het college op goede gronden eisers aanvraag om bijzondere bijstand voor rechtsbijstand heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5.1.
Het college heeft eisers aanvraag afgewezen, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt waar hij feitelijk heeft verbleven waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
6. Volgens vaste rechtspraak moet iemand die bijstand aanvraagt aannemelijk maken dat hij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over onder meer zijn woon- en leefsituatie. Ook van iemand die stelt dakloos te zijn, kan worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats. Daarna moet de bijstandverlenende instantie in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren. Als de aanvrager niet aannemelijk maakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag. [1]
6.1.
Volgens vaste rechtspraak zijn controleerbare gegevens over de feitelijke woon- en verblijfplaats van essentieel belang voor de beantwoording van de vraag of iemand recht heeft op (bijzondere) bijstand. Het gaat daarbij niet alleen om de plaatsen binnen de gemeente waar appellant feitelijk heeft verbleven, maar ook om de vraag met wie en op welke wijze de aanvrager van bijstand daar verblijft. In geval het gaat om een aanvraag om bijstand ligt het op de weg van de aanvrager om hierover de nodige duidelijkheid te verschaffen. [2]
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser geen controleerbare gegevens over zijn feitelijke verblijfplaats heeft verstrekt. Gelet op voorgenoemde jurisprudentie wordt dat wel van hem verwacht. De mededeling van eiser dat hij dakloos is en van vrienden heeft geleefd, bevat geen controleerbare informatie. Ook in eisers situatie mag van hem verwacht worden dat hij informatie verstrekt over de adressen waar hij heeft verbleven. Doordat eiser hierin geen inzicht heeft geboden, heeft hij het college de mogelijkheid ontnomen om gericht onderzoek te doen naar zijn woon- en verblijfsituatie. Het college heeft eisers aanvraag om bijzondere bijstand dan ook op goede gronden afgewezen, omdat zijn recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Proceskosten in bezwaar
7. Eiser heeft in het bezwaarschrift op grond van artikel 7:15 van de Awb verzocht om vergoeding van de kosten die hij heeft gemaakt en nog zal maken in verband met het maken van bezwaar. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het college in het bestreden besluit ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft vastgesteld. In het verweerschrift en ter zitting heeft het college aangevoerd geen aanleiding te zien om een proceskostenvergoeding te betalen, omdat het bezwaar ongegrond is verklaard.
7.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het college eisers aanvraag met het primaire besluit ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld, omdat de eerste herstelverzuimbrief niet naar eisers gemachtigde is verstuurd.
7.2.
Gelet op vaste rechtspraak [3] had het college naar het oordeel van de rechtbank het bezwaar van eiser gegrond moeten verklaren en het primaire besluit moeten herroepen, omdat eisers aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld. Daarbij had het college bovendien een vergoeding van de proceskosten in bezwaar als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb aan eiser moeten toekennen. Het college heeft dit ten onrechte nagelaten. Onder het kopje ‘conclusie en gevolgen’ zal de rechtbank uiteenzetten welke consequenties dit heeft.

Conclusie en gevolgen

8. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Dit betekent dat het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaren. Ook zal de rechtbank het primaire besluit herroepen en bepalen dat deze uitspraak in plaats treedt van het vernietigde besluit. Dit betekent dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit voor zover deze zien op de afwijzing van eisers aanvraag om bijzondere bijstand in stand zullen worden gelaten.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen.
8.2.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. Eiser heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend en een beroepschrift ingediend. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.499,-. Daarnaast moet het college het griffierecht vergoeden. Dit heeft een hoogte van € 51,-.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 11 januari 2024;
  • herroept het primaire besluit van 7 juni 2023;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde bestreden besluit en laat daarbij de rechtsgevolgen in stand voor zover de aanvraag om bijzondere bijstand is afgewezen;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.499,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van C.M.A. Groenendaal, griffier, op 30 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 2:1
2. Een ieder kan zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
Artikel 4:5
1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
(…)
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Artikel 7:15
2. kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
3. Het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.
Participatiewet
Artikel 11
1. Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 7 mei 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:931) en 28 maart 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:587).
2.Bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 7 mei 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:931) en 28 maart 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:587).
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 juli 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BD7360).