Op 30 juli 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak van eiser tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Eiser had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand, welke door het college was afgewezen. De rechtbank beoordeelde of het college op goede gronden deze afwijzing had gedaan. Eiser had eerder een toevoeging ontvangen van de Raad voor Rechtsbijstand, maar het college stelde dat eiser niet alle benodigde gegevens had ingeleverd voor de behandeling van zijn aanvraag. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing, maar het college handhaafde zijn besluit. Tijdens de zitting op 26 juli 2024 was eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigde had wel een verklaring ingediend. De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende controleerbare gegevens had verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats, wat essentieel is voor het vaststellen van het recht op bijstand. De rechtbank concludeerde dat het college de aanvraag op goede gronden had afgewezen, maar dat het college ten onrechte het bezwaar niet gegrond had verklaard. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, herstelde het primaire besluit en kende eiser een proceskostenvergoeding toe van € 1.499,- en het griffierecht van € 51,-.