ECLI:NL:CRVB:2024:931

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
22/3289 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen om bijstand wegens onvoldoende duidelijkheid over woon- en leefsituatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van aanvragen om bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Venlo. Appellant had aanvragen ingediend voor zowel algemene als bijzondere bijstand, maar het college heeft deze aanvragen afgewezen op basis van onvoldoende duidelijkheid over zijn woon- en leefsituatie. De Raad oordeelt dat appellant niet voldoende inzicht heeft gegeven in de adressen waar hij heeft verbleven, waardoor het college niet in staat was om gericht onderzoek te doen naar zijn situatie.

De procedure begon met de aanvraag van appellant op 29 juni 2020, waarbij hij aangaf geen vaste woon- en verblijfplaats te hebben. Ondanks verzoeken om nadere gegevens, waaronder informatie over zijn verblijfplaatsen, heeft appellant geen controleerbare gegevens kunnen aanleveren. De Raad heeft vastgesteld dat appellant geen bewijs heeft geleverd van zijn feitelijke verblijfplaatsen, wat essentieel is voor het vaststellen van recht op bijstand. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak.

De Raad benadrukt dat de bewijslast voor het recht op bijstand bij de aanvrager ligt. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert, en de Raad concludeert dat de afwijzing van de aanvragen in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

22/3289 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 20 september 2022, 21/111 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Datum uitspraak: 7 mei 2024
het college van burgemeester en wethouders van Venlo (college)

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het om de vraag of het college terecht aanvragen van appellant om algemene en bijzondere bijstand heeft afgewezen. De Raad oordeelt dat dat het geval is, omdat appellant onvoldoende duidelijkheid heeft gegeven over zijn woon- en leefsituatie.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.H.M. Verstraten, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen gewezen op hun recht om ter zitting te worden gehoord. Appellant heeft toestemming gegeven om een onderzoek ter zitting achterwege te laten. Het college heeft niet binnen de hem gegeven termijn verklaard dat hij gebruik wil maken van dat recht. De Raad heeft met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Daarna heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Aanvraag algemene bijstand
1.1.
Op 29 juni 2020 heeft appellant zich gemeld voor het doen van een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet. Op 15 juli 2020 heeft appellant een aanvraag ingediend. Op het aanvraagformulier is vermeld: “Geen vaste woon- en verblijfplaats. Er zijn geen adressen te noemen waar rechthebbende verbleven heeft met uitzondering van [zijn] broer. Hij heeft hem opgevangen met eten en wasgelegenheid”.
1.2.
Met een brief van 21 juli 2020 heeft het college aan appellant verzocht om nadere gegevens, waaronder informatie over waar appellant vanaf 29 juni 2020 tot en met 21 juli 2020 heeft verbleven. Hiervoor heeft appellant een formulier “Overzicht feitelijke verblijfplaats” ontvangen. Op 27 juli 2020 heeft appellant dit formulier geretourneerd met de opmerking: “Onbekend!”. De bewindvoerder van appellant heeft met een mail van 27 juli 2020 onder meer verklaard dat de verblijfplaats onbekend is en dat appellant een zwervend bestaan leidt. Er valt volgens de bewindvoerder niet te traceren waar appellant is geweest.
1.3.
Met een besluit van 21 september 2020 heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen, onder meer op de grond dat appellant onvoldoende controleerbare gegevens heeft aangeleverd over de woonsituatie om het recht op bijstand vast te kunnen stellen.
Aanvraag bijzondere bijstand
1.4.
Op 1 juli 2020 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor bewindvoerderskosten.
1.5.
Met een besluit van 12 augustus 2020 heeft het college de aanvraag buiten behandeling gesteld.
Bestreden besluit
1.6.
Met een besluit van 17 december 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 12 augustus 2020 gegrond verklaard, dat besluit herroepen en de aanvraag om bijzondere bijstand voor bewindvoerderskosten alsnog afgewezen. Daarnaast heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 21 september 2020 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt, samengevat weergegeven, ten grondslag dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt waar hij feitelijk heeft verbleven waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
De te beoordelen periode voor de aanvraag om algemene bijstand loopt in dit geval van 15 juni 2020 (de gewenste ingangsdatum) tot en met 21 september 2020 (datum van het afwijzingsbesluit).
4.3.
Appellant heeft, samengevat weergegeven, naar voren gebracht dat hij voldoende stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert en op grond waarvan het recht op bijstand kan worden vastgesteld. Voor zover hij geen gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt waar hij feitelijk heeft verbleven, hebben hij en zijn bewindvoerder daarover een verklaring gegeven. Appellant heeft een zwervend bestaan geleid en heeft af en toe bij vrienden kunnen eten en slapen. Deze vrienden hebben te kennen gegeven dat zij niet wensen dat dit bij de gemeente bekend gemaakt wordt. Dit kan appellant niet verweten worden. Daarnaast heeft appellant soms overnacht in een bedrijfsauto. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.3.1.
Iemand die bijstand aanvraagt moet aannemelijk maken dat hij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over onder meer zijn woon- en leefsituatie. Ook van iemand die stelt dakloos te zijn, kan worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats. Dit is vaste rechtspraak. [1] Daarna moet de bijstandverlenende instantie in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren. Als de aanvrager niet aannemelijk maakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag.
4.3.2.
Controleerbare gegevens over de feitelijke woon- en verblijfplaats zijn van essentieel belang voor de beantwoording van de vraag of iemand recht heeft op bijstand en zo ja, naar welke norm die bijstand moet worden toegekend. Het gaat daarbij niet alleen om de plaatsen binnen de gemeente waar appellant feitelijk heeft verbleven, maar ook om de vraag met wie en op welke wijze de aanvrager van bijstand daar verblijft.
4.3.3.
Vaststaat dat appellant geen controleerbare gegevens over zijn feitelijke verblijfplaatsen heeft verstrekt. Dat appellant op het aanvraagformulier wel heeft benoemd dat hij bij zijn broer heeft verbleven, maakt dat niet anders omdat niet duidelijk is geworden hoe vaak hij daar heeft verbleven. Appellant heeft op het formulier “Overzicht feitelijke verblijfplaats" namelijk geen enkel adres ingevuld. Daarnaast heeft de bewindvoerder van appellant in een mail van 27 juli 2020 verklaard dat de verblijfplaats van appellant onbekend is en dat niet te traceren valt waar appellant is geweest. Dat appellant (binnen de gemeente) in een bedrijfsauto zou hebben overnacht en wanneer dit was, heeft hij ook niet aannemelijk gemaakt. Doordat appellant aldus geen inzicht heeft geboden in de adressen waar hij heeft verbleven, heeft hij het college de mogelijkheid ontnomen om gericht onderzoek te doen naar zijn woon- en verblijfsituatie. Dat appellant ervoor kiest om de gevraagde adresgegevens niet te verstrekken omdat zijn vrienden dat niet willen, komt gelet op de in 4.3.1 vermelde bewijslast, voor risico van appellant.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvragen in stand blijft.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2024.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) M. Zwart

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:2, tweede lid
De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Participatiewet
Artikel 11, eerste lid
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 29 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2555 en 17 oktober 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2078.