In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 januari 2024, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat de Belastingdienst/Toeslagen niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag. Eiser had op 28 juni 2023 bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 19 mei 2023, maar de Belastingdienst heeft niet binnen de wettelijk vereiste termijn van twaalf weken beslist. Eiser heeft de Belastingdienst op 10 november 2023 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank beslist zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank legt de Belastingdienst een beslistermijn van zes weken op na verzending van de uitspraak, in plaats van de standaard termijn van twee weken, vanwege het grote aantal bezwaarschriften dat door de Belastingdienst moet worden behandeld. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een proceskostenvergoeding van € 437,50 en het griffierecht van € 50,- wordt vergoed door de Belastingdienst. De rechtbank wijst erop dat de Belastingdienst de dwangsom al had vastgesteld op € 1.442,-, wat niet onjuist is bevonden.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en de rechten van burgers om beroep in te stellen wanneer deze termijnen worden overschreden. De rechtbank bevestigt dat de Belastingdienst binnen de opgelegde termijn alsnog een besluit moet nemen en dat eiser recht heeft op vergoeding van kosten.