ECLI:NL:RBZWB:2024:5204

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 juli 2024
Publicatiedatum
26 juli 2024
Zaaknummer
BRE 24/1002 PW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AIO-aanvulling en dwangsombesluit in bestuursrechtelijke procedure

Op 26 juli 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Eiseres heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de SVB van 20 december 2023, waarin de herziening van de AIO-aanvulling over de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 mei 2023 werd gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 17 juli 2024 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de SVB.

De rechtbank oordeelde dat de herziening van de AIO-aanvulling ongegrond was, maar het beroep tegen het dwangsombesluit gegrond. De SVB had de AIO-aanvulling herzien omdat eiseres inkomsten had genoten uit overige werkzaamheden, wat zij niet tijdig had gemeld. De rechtbank concludeerde dat de SVB op goede gronden de herziening had doorgevoerd, maar dat de ingebrekestellingen van eiseres te vroeg waren verzonden, waardoor de SVB een dwangsom verschuldigd was. De rechtbank stelde de dwangsom vast op € 392,- en veroordeelde de SVB in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.187,50.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van bijstandsontvangers om inkomsten tijdig te melden en de bevoegdheid van de SVB om onderzoek te doen naar de juistheid van verstrekte gegevens. De rechtbank heeft ook de motiveringsgebreken in de besluitvorming van de SVB geconstateerd, maar deze niet als benadelend voor eiseres aangemerkt. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Participatiewet en de rechten van bijstandsontvangers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/1002 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.H.A. Brauer),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Utrecht (SVB), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 20 december 2023 (bestreden besluit).
De SVB heeft gereageerd op het beroep met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 17 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en namens de SVB [naam 1] .

Beoordeling door de rechtbank

1.1
De rechtbank beoordeelt het beroep van eiseres tegen het besluit van de SVB waarin de herziening van de AIO-aanvulling over de periode van 1 januari 2021 tot en met
31 mei 2023 is gehandhaafd. Daarnaast beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het dwangsombesluit. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
1.2
De rechtbank verklaart het beroep gericht tegen de herziening van de AIO-aanvulling ongegrond en het beroep gericht tegen het dwangsombesluit gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.3
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
2. Aan de (op 20 december 2023 overleden) ex-partner van eiseres ( [naam 2] ) is een AOW-pensioen toegekend vanaf 3 januari 2021. Eiseres en haar ex-partner hebben op
24 december 2020 een AIO-aanvulling aangevraagd bij de SVB.
Met het besluit van 6 januari 2021 (toekenningsbesluit) heeft de SVB aan eiseres en haar ex-partner vanaf 3 januari 2021 een AIO-aanvulling toegekend.
Naar aanleiding van een onderzoek heeft de SVB bij brief van 21 oktober 2022 informatie bij eiseres en haar ex-partner opgevraagd. Het gaat om de bankafschriften over de periode van 1 december 2020 tot en met 31 december 2021 en van 1 september 2022 tot en met
30 september 2022.
Op 15 november 2022 heeft eiseres op dit verzoek gereageerd door het overleggen van de gevraagde bankafschriften.
Bij brief van 5 april 2023 heeft de SVB een nieuw verzoek om informatie gedaan aan eiseres en haar ex-partner. Het gaat om de bankafschriften over de periode van
1 januari 2021 tot en met 31 december 2022. Hierbij is opgemerkt dat de omschrijving van de bijschrijvingen zichtbaar moet zijn.
Eiseres heeft op 8 april 2023 op dit verzoek gereageerd door het overleggen van de gevraagde bankafschriften.
Bij brief van 21 april 2023 heeft de SVB een nieuw verzoek om informatie gedaan aan eiseres. Het gaat om bedragen die eiseres heeft ontvangen van derden en waarvan zij heeft aangegeven dat het giften zijn. Hierbij is verzocht om een overzicht van haar PayPalrekening mee te sturen.
Eiseres heeft op 26 april 2023 op dit verzoek gereageerd door te stellen dat geen sprake is van inkomsten en dat zij geen diensten heeft verleend voor de ontvangen giften. Een overzicht van haar PayPalrekening heeft zij meegestuurd.
Bij brief van 25 mei 2023 heeft de SVB opnieuw een verzoek om informatie gedaan aan eiseres inzake haar bankafschriften over de periode van 1 januari 2021 tot en met
30 april 2023. Daarnaast wordt eiseres verzocht om te reageren op de bevindingen van de SVB inzake de bijschrijvingen op haar bankrekening met [bankrekeningnummer] .
Eiseres heeft op 2 juni 2023 op dit verzoek gereageerd door te stellen dat haar website www.hetbewustepad.nl al sinds 2006 bestaat. Via deze website worden teksten vrijelijk beschikbaar gesteld. Sinds september 2020 biedt eiseres geen wandelsessies, individuele sessies en online sessies meer aan. Ook worden er via de website geen producten aangeboden.
Eiseres heeft op 13 juni 2023 de bankafschriften van haar bankrekening met [bankrekeningnummer] over de periode van 1 januari 2023 tot
1 juni 2023 overgelegd aan de SVB.
Met het besluit van 5 juli 2023 (primair besluit) heeft de SVB de AIO-aanvulling van eiseres en haar ex-partner over de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 mei 2023 herzien, omdat eiseres inkomsten heeft genoten uit overige werkzaamheden. Daarnaast wordt de AIO-aanvulling van eiseres en haar ex-partner per 1 juli 2023 vastgesteld op
€ 947,56.
Eiseres heeft op 14 augustus 2023 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij brief van 4 september 2023 heeft de SVB aan eiseres medegedeeld dat zij, in verband met de afwezigheid van de behandelend medewerker tot en met 29 september 2023, meer tijd nodig hebben en dat eiseres een beslissing op bezwaar krijgt vóór 9 november 2023.
Eiseres heeft de SVB op 4 oktober 2023 in gebreke gesteld.
Bij brief van 9 november 2023 heeft de SVB aan eiseres medegedeeld dat zij meer tijd nodig hebben en dat eiseres een antwoord krijgt vóór 21 december 2023.
Eiseres heeft de SVB op 20 november 2023 opnieuw in gebreke gesteld.
Met het bestreden besluit van 20 december 2023 heeft de SVB het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Met het besluit van 21 december 2023 (dwangsombesluit) heeft de SVB bepaald dat ten tijde van de ingebrekestellingen van eiseres nog geen sprake was van een overschrijding van de beslistermijn. Om die reden merkt de SVB de brief van eiseres van 4 oktober 2023 respectievelijk 20 november 2023 niet aan als een ingebrekestelling.
Eiseres heeft op 15 januari 2023 bezwaar gemaakt tegen het dwangsombesluit.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep is op grond van artikel 4:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht tegen het dwangsombesluit.
Bestreden besluit
3.1
De SVB heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat zij op goede gronden de herziening van de AIO-aanvulling van eiseres en haar ex-partner over de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 mei 2023 hebben gehandhaafd. Uit het onderzoek van de SVB is gebleken dat eiseres een [website] host. Daarnaast is uit de door eiseres overgelegde bankafschriften gebleken dat zij regelmatig bijschrijvingen ontvangt met als vermelding “donatie, Webinar en waarde ering”. Gelet op de frequentie van de giften en de hoogte daarvan is sprake van inkomsten.
3.2
Pas na onderzoek is gebleken dat eiseres giften dan wel donaties ontvangt en zij heeft dit niet eerder gemeld bij de SVB. Om die reden is sprake van een schending van de inlichtingenplicht. Ook is de website van de SVB slechts een hulpmiddel en zijn de voorwaarden voor het recht op een AIO-aanvulling en de hoogte daarvan, geregeld in de Participatiewet. Niet is gebleken dat er dringende redenen zijn om de aanpassing van de AIO-aanvulling geheel of gedeeltelijk te beperken. Om die reden is de AIO-aanvulling terecht over de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 mei 2023 herzien.
Beroepsgronden
4.1
Eiseres is van mening dat sprake is van een ongerechtvaardigde inbreuk op haar privacy door het onderzoek van de SVB. Er was geen sprake van overschrijding van de vermogensgrens en de SVB controleert desalniettemin hoe haar bestedingspatroon is. Dit had niet mogen leiden tot een dergelijk onderzoek als controle van alle bankafschriften van eiseres en naar haar mening ook niet tot herziening van haar AIO-aanvulling.
4.2
Eiseres betwist uitdrukkelijk de bevoegdheid van de betreffende medewerkers om het primaire besluit en het bestreden besluit te nemen. De SVB heeft in het bestreden besluit ten onrechte geen beslissing genomen over deze bezwaargrond waardoor sprake is van een formeel gebrek.
4.3
Verder heeft eiseres geen diensten verleend noch heeft zij werkzaamheden in loondienst verricht. Zij heeft enkel een website gehost met levensbeschouwelijke informatie en adviezen. Lezers daarvan hebben uit dank en waardering daarvoor soms bedragen overgemaakt welke moeten worden opgevat als schenkingen. Deze schenkingen zijn niet relevant voor het recht op de AIO-uitkering en zij hoefde daarvan geen opgave te doen. In dit kader is ook relevant dat de SVB geen duidelijkheid verschaft over relevante inkomsten en middelen.
4.4
Voorts stelt de SVB dat de schenkingen/donaties worden beschouwd als geld dat wordt verdiend met werk. Op grond daarvan geldt een vrijlatingsfaciliteit voor de duur van zes maanden ad 25%, tot een maximum van € 249,- per maand. Volgens eiseres begint de termijn van zes maanden weer opnieuw in de maand augustus 2022, toen niets is ontvangen.
Oordeel van de rechtbank
Omvang van het geding
5.1
In geschil is of de SVB terecht tot herziening van de AIO-aanvulling van eiseres over de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 mei 2023 (te beoordelen periode) is overgegaan. De rechtbank stelt vast dat eiseres ook beroepsgronden heeft gericht tegen de terugvordering van het te veel aan verleende AIO-aanvulling, maar dat (nog) geen primair terugvorderingsbesluit is genomen. Ter zitting heeft de SVB toegezegd nog een primair terugvorderingsbesluit te nemen. Om die reden ligt in het beroep enkel de herziening van de AIO-aanvulling van eiseres ter toetsing voor. De rechtbank betrekt hierbij dat de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft aangegeven dat het zijn voorkeur heeft enkel de herziening te toetsen, zodat geen instantie verloren gaat. Bovendien blijft het voor eiseres onduidelijk wat zij moet terugbetalen.
5.2
Het besluit tot herziening van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dit betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
Onderzoeksbevoegdheid
6.1
Op grond van artikel 53a van de Participatiewet is de SVB bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en de volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van de bijstand. Deze algemene onderzoeksbevoegdheid kan steeds en spontaan worden uitgeoefend. Daartoe is dus geen daaraan voorafgaand en redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist. [1]
6.2
Naar het oordeel van de rechtbank biedt de onderzoeksbevoegdheid uit artikel 53a van de Participatiewet een voldoende grondslag voor de SVB om onderzoek te doen naar het inkomen van eiseres door het opvragen van haar bankafschriften. De SVB heeft verder toegelicht dat uit een vergelijking van de gegevens van een organisatie (de rechtbank begrijpt: de Belastingdienst) is gebleken dat het saldo van de bankrekeningen van eiseres is gegroeid van € 3.704,67 tot € 10.008,- en dat om die reden bankafschriften zijn opgevraagd bij eiseres. Zoals hiervoor al overwogen, kan de onderzoeksbevoegdheid steeds en spontaan worden uitgeoefend. De SVB heeft in de vermogenstoename aanleiding kunnen zien om bankafschriften op te vragen bij eiseres. Voor zover eiseres heeft beoogd te stellen dat over een te ruime periode bankafschriften zijn opgevraagd, ziet de rechtbank geen aanleiding om eiseres in dat betoog te volgen.
Bevoegdheid medewerkers
7.1
Eiseres betwist uitdrukkelijk de bevoegdheid van de medewerkers die het primaire besluit en het bestreden besluit hebben genomen. De SVB heeft volgens eiseres in het bestreden besluit ten onrechte geen beslissing genomen over deze bezwaargrond waardoor sprake is van een formeel gebrek.
7.2
Niet in geschil is dat de SVB in het bestreden besluit geen beslissing heeft genomen over deze bezwaargrond van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een motiveringsgebrek in de besluitvorming, nu de SVB het bestreden besluit pas ter zitting voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank ziet aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, omdat eiseres hierdoor niet is benadeeld. Ter zitting heeft de SVB zich op het standpunt gesteld dat de betreffende medewerkers door een mandaatbesluit - gepubliceerd op www.overheid.nl - bevoegd waren om het primaire besluit en het bestreden besluit te nemen. De rechtbank acht deze motivering voldoende en betrekt hierbij dat eiseres niet heeft onderbouwd op grond waarvan de betreffende medewerkers niet bevoegd zouden zijn. Bovendien is de rechtbank niet gebleken van onbevoegdheid van de betreffende medewerkers.
Is sprake van inkomsten?
8.1
Niet in geschil is dat in de te beoordelen periode op de bankrekening van eiseres zeer frequent bedragen door derden zijn bijgeschreven, waarvan eiseres geen melding heeft gemaakt aan de SVB. Eiseres stelt dat de stortingen op haar bankrekening moeten worden aangemerkt als vrij te laten giften en dat geen sprake is van middelen.
8.2
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [2] worden stortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandsontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet beschouwd. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is bovendien sprake van inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet. Daarbij is niet van belang of bijschrijvingen moeten worden aangemerkt als lening.
8.3
De rechtbank ziet geen aanleiding om het door eiseres aangevoerde onderscheid van de bijschrijvingen inzake een Webinar, het meekijken via de computer en schenkingen/vrije giften te volgen. Alle bijschrijvingen op de bankrekening van eiseres zijn in het kader van een dienst verleend. Hierbij betrekt de rechtbank dat eiseres ter zitting heeft verklaard dat zij op basis van een eigen voorstel geld heeft ontvangen voor de Webinars en meekijksessies. Daarnaast verschaft eiseres informatie op haar website waarvoor zij bijschrijvingen op haar bankrekening heeft ontvangen. Ook staat op de website van eiseres ( [website] onder de aangeboden behandelingen het volgende: “Als jouw financiële situatie een belemmering is voor werken met mij laat het me dan gerust weten, dan overleggen we wat je wel zou kunnen bijdragen”. Hieruit vloeit voort dat eiseres een vergoeding voor de door haar aangeboden diensten heeft gevraagd. Ten slotte kon eiseres vrijelijk over de bijgeschreven bedragen beschikken. Dit betekent dat de SVB de bijschrijvingen terecht als inkomen in aanmerking heeft genomen.
Vrijlatingsfaciliteit
9.1
Verder heeft eiseres aangevoerd dat een vrijlatingsfaciliteit voor de duur van zes maanden van 25%, tot een maximum van € 249,- per maand geldt indien sprake is van inkomsten. Volgens eiseres begint de termijn van zes maanden weer opnieuw in de maand augustus 2022, toen geen inkomsten zijn ontvangen.
9.2
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit artikel 31, tweede lid, aanhef en onder n, van de Participatiewet volgt dat de inkomsten gedurende ten hoogste zes maanden niet tot de middelen worden gerekend. De maximale duur van de vrijlatingsfaciliteit bedraagt dus zes maanden. De SVB heeft over de maanden januari tot en met juni 2021 een vrijstelling toegepast van 25% op het inkomen.
Schending inlichtingenplicht
10.1
Nu is vastgesteld dat de bijschrijvingen moeten worden aangemerkt als inkomen, is de rechtbank net als de SVB van oordeel dat eiseres de inlichtingenplicht van artikel 17 van de Participatiewet heeft geschonden door niet tijdig en uit eigen beweging melding te maken van de ontvangen bijschrijvingen.
10.2
Dat de SVB geen duidelijkheid zou hebben verschaft (op haar website) over het melden van relevante inkomsten en middelen, zoals eiseres heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. De SVB heeft eiseres in elk geval bij het toekenningsbesluit gewezen op de inlichtingenplicht. Daarin staat ook dat al haar inkomsten meetellen voor de hoogte van de AIO-aanvulling en dat bijvoorbeeld werk als zelfstandige moet worden doorgegeven. Dat hier geen opsomming is gegeven van alle mogelijke soorten inkomsten, maakt niet dat de SVB niet heeft voldaan aan het kenbaarheidsvereiste. Het is daarbij aan eiseres om op de hoogte te zijn van de voor haar geldende regels. Onbekendheid van de regelgeving maakt dit niet anders. Eiseres had zich bij onduidelijkheden kunnen wenden tot de SVB. Niet is gebleken dat eiseres op enig moment voldoende concreet navraag heeft gedaan.
10.3
Dat eiseres niet de bedoeling had om informatie achter te houden, is niet relevant. De inlichtingenverplichting is een objectief geformuleerde verplichting, waarbij de mate van verwijtbaarheid geen rol speelt. Beoordeeld moet worden of eiseres inlichtingen had moeten geven en dit heeft nagelaten. Dit is hier het geval.
11. De beroepsgronden gericht tegen de herziening slagen niet. Wat eiseres ter zitting heeft gesteld over de stortingen in februari 2021 en november 2021 laat de rechtbank buiten beschouwing, omdat dat ziet op de terugvordering. Datzelfde geldt voor wat eiseres heeft aangevoerd over de bijzondere omstandigheden op grond waarvan de SVB van terugvordering had moeten afzien. De rechtbank gaat ervan uit dat de SVB dit meeneemt in het nog te nemen terugvorderingsbesluit.
Dwangsombesluit
12.1
Met het dwangsombesluit van 21 december 2023 heeft de SVB het verzoek van eiseres om een dwangsom afgewezen. Hieraan heeft de SVB ten grondslag gelegd dat de twee ingebrekestellingen te vroeg zijn gestuurd, omdat de wettelijke beslistermijn op 4 oktober 2023 respectievelijk 20 november 2023 nog niet was verstreken.
12.2
Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat de beslistermijn met de brief van
4 september 2023 niet is verlengd en dat de SVB vóór 28 september 2023 had moeten beslissen. De brief van 4 september 2023 is niet ondertekend en in de brief staat niet uitdrukkelijk vermeld dat de SVB gebruikmaakt van haar bevoegdheid om de beslistermijn met zes weken te verlengen.
12.3
De rechtbank is van oordeel dat het primaire standpunt van eiseres niet slaagt. De brief van 4 september 2023 is een rechtsgeldige verlenging van de beslistermijn. De brief is ondertekend door de SVB en er staat duidelijk vermeld dat eiseres vóór 9 november 2023 een beslissing op haar bezwaarschrift ontvangt. Hieruit volgt voldoende duidelijk dat de beslistermijn met zes weken wordt verlengd. De beslissing tot verlenging behoeft verder niet te worden gemotiveerd en anders dan eiseres lijkt te veronderstellen, is een ‘natte’ handtekening geen vereiste.
12.4
Subsidiair heeft eiseres aangevoerd dat - indien de brief van 4 september 2023 wel moet worden aangemerkt als een tijdige eenzijdige verlenging van de beslistermijn - de beslistermijn verstreken is op 9 november 2023. De SVB heeft dan niet nogmaals de mogelijkheid om eenzijdig de beslistermijn te verlengen en eiseres heeft niet ingestemd met een nieuwe verlenging van de beslistermijn.
12.5
De SVB heeft ter zitting erkend dat de brief van 9 november 2023 een dag te laat is verzonden. Bovendien is eiseres niet expliciet om instemming gevraagd. Volgens de SVB is een dwangsom verbeurd over de periode van 7 december 2023 tot en met 20 december 2023.
12.6
De rechtbank stelt het volgende vast. De SVB had uiterlijk op 8 november 2023 moeten beslissen. Eiseres heeft de SVB op 20 november 2023 in gebreke gesteld. Het bestreden besluit dateert van 20 december 2023 waardoor eiseres recht heeft op een dwangsomvergoeding. Het beroep gericht tegen het dwangsombesluit is daarom gegrond.
12.7
Partijen hebben de rechtbank verzocht om de dwangsom vast te stellen. In artikel 4:17 van de Awb (in samenhang met artikel 7:14 van de Awb) is bepaald dat als een beschikking niet op tijd wordt genomen, het bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd is voor elke dag dat het in gebreke is voor ten hoogste 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag.
12.8
De rechtbank gaat ervan uit dat de ingebrekestelling op 21 november 2023 is ontvangen en constateert dat sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling in totaal 16 dagen zijn verstreken. De rechtbank oordeelt dat de SVB een bedrag van € 392,- (14 x € 23,- + 2 x € 35,-) aan dwangsommen heeft verbeurd.

Conclusie en gevolgen

13.1
Het beroep gericht tegen het dwangsombesluit is gegrond. Omdat het beroep gericht tegen het dwangsombesluit gegrond is, zal de rechtbank de SVB veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de proceskosten van eiseres voor dit beroep, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en de daarbij behorende bijlage, vast op in totaal € 437,50 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).
13.2
Het beroep gericht tegen het bestreden besluit is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt in dit geval wel aanleiding gezien de SVB te veroordelen in de proceskosten van eiseres. De proceskosten in beroep stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van
€ 875,- en een wegingsfactor 1). Ook wordt bepaald dat de SVB het door eiseres betaalde griffierecht van € 51,- vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gericht tegen de herziening van de AIO-aanvulling van eiseres ongegrond;
  • verklaart het beroep tegen het dwangsombesluit gegrond;
  • herroept het dwangsombesluit;
  • bepaalt dat de SVB dwangsommen verbeurt voor in totaal € 392,-;
  • veroordeelt de SVB in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.187,50;
  • bepaalt dat de SVB het griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier op 26 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 4:15
1. De termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag na die waarop het bestuursorgaan:
de aanvrager krachtens artikel 4:5 uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken, of
de aanvrager mededeelt dat voor de beschikking op de aanvraag redelijkerwijs noodzakelijke informatie aan een buitenlandse instantie is gevraagd, tot de dag waarop deze informatie is ontvangen of verder uitstel niet meer redelijk is.
2. De termijn voor het geven van een beschikking wordt voorts opgeschort:
gedurende de termijn waarvoor de aanvrager schriftelijk met uitstel heeft ingestemd,
zolang de vertraging aan de aanvrager kan worden toegerekend, of
zolang het bestuursorgaan door overmacht niet in staat is een beschikking te geven.
3. In geval van overmacht deelt het bestuursorgaan zo spoedig mogelijk aan de aanvrager mede dat de beslistermijn is opgeschort, alsmede binnen welke termijn de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
4. Indien de opschorting eindigt, doet het bestuursorgaan daarvan in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, of het tweede lid, onderdelen b en c, zo spoedig mogelijk mededeling aan de aanvrager, onder vermelding van de termijn binnen welke de beschikking alsnog moet worden gegeven.
Artikel 4:17
1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
4. Indien de aanvraag elektronisch kon worden gedaan, is artikel 4:3a van overeenkomstige toepassing op de ingebrekestelling.
5. Beroep tegen het niet tijdig geven van de beschikking schort de dwangsom niet op.
6. Geen dwangsom is verschuldigd indien:
het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld,
de aanvrager geen belanghebbende is, of
de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.
7. Indien er meer dan één aanvrager is, is de dwangsom aan ieder van de aanvragers voor een gelijk deel verschuldigd.
Artikel 4:19, eerste lid
Het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de beschikking op de aanvraag heeft mede betrekking op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom, voorzover de belanghebbende deze beschikking betwist.
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Participatiewet (Pw)
Artikel 17, eerste lid
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 31, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder n
1. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
2. Niet tot de middelen van de belanghebbende worden gerekend:
(…)
n. inkomsten uit arbeid tot 25 procent van deze inkomsten, met een maximum van € 269,00 per maand, voor zover hij algemene bijstand ontvangt, waarbij voor een persoon die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt geldt dat die inkomsten gedurende ten hoogste zes maanden niet tot de middelen worden gerekend en dat dit naar het oordeel van het college moet bijdragen aan zijn arbeidsinschakeling;
(…)
Artikel 32, eerste lid
Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Artikel 47a
1. De Sociale verzekeringsbank heeft tot taak het verlenen van algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen aan:
a. alleenstaanden en alleenstaande ouders die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt;
gehuwden, van wie beide echtgenoten de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt dan wel van wie één echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt;
hier te lande die in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
2. De artikelen 1 tot en met 6, hoofdstuk 2, met uitzondering van artikel 18, hoofdstuk 3, de paragrafen 5.1 en 5.2, hoofdstuk 6 en de artikelen 79, 80 en 81 zijn van toepassing op de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, door de Sociale verzekeringsbank, tenzij in deze paragraaf anders is bepaald.
Artikel 47b
Voor de toepassing van artikel 47a, eerste lid, wordt in de artikelen 9, met uitzondering van het eerste lid, onderdelen b en c, 15, tweede lid, 16, eerste lid, 17, 19a, tweede lid, 31, tweede lid, onderdeel m, en zesde lid, 40, tweede tot en met vijfde lid, 41, vierde, vijfde, achtste en tiende lid, 43, eerste, derde, vierde en vijfde lid, 44, eerste en derde lid, 48, derde en vierde lid, 52, eerste lid, 53a, eerste tot en met zesde lid, 54, 55, 57, 58, eerste, tweede, vierde, vijfde, zevende en achtste lid, 60, eerste tot en met zesde lid, 60c, 61, 62b, vierde lid, 62e, 62f, 62g, 62h, derde lid, 63, 66, 78t, tweede lid, 78x, eerste lid, onderdeel b, 78z, eerste, tweede en vierde lid, 81, eerste en tweede lid, voor «het college» telkens gelezen: de Sociale verzekeringsbank.
Artikel 47c
1. De Sociale verzekeringsbank stemt de algemene bijstand als aanvullende inkomensvoorziening ouderen en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
2. De Sociale verzekeringsbank verlaagt de algemene bijstand:
a. ter zake van het niet of onvoldoende nakomen van de uit deze wet voortvloeiende verplichtingen, met uitzondering van de verplichting opgenomen in artikel 17, eerste lid; dan wel
indien de belanghebbende naar het oordeel van de Sociale verzekeringsbank tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan.
In afwijking van de eerste en tweede zin verlaagt de Sociale verzekeringsbank de algemene bijstand indien het redelijk vermoeden, bedoeld in artikel 18b, eerste lid, bestaat ten aanzien van de echtgenoot van de belanghebbende. Voor de toepassing van de derde zin is artikel 18b, tweede tot en met dertiende lid, van overeenkomstige toepassing.
3. Indien het college een gegrond vermoeden heeft dat een belanghebbende niet voldoet aan de verplichting tot arbeidsinschakeling dan wel niet of onvoldoende gebruik maakt van re-integratievoorzieningen of inburgeringsvoorzieningen, stelt het de Sociale verzekeringsbank daarvan in kennis.
4. De Sociale verzekeringsbank heroverweegt een besluit als bedoeld in het tweede lid binnen een door haar te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt.
5. De Sociale verzekeringsbank verlaagt in ieder geval de algemene bijstand overeenkomstig het zesde, zevende, achtste of negende lid ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de volgende verplichtingen:
het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;
het uitvoering geven aan de door het college opgelegde verplichting om ingeschreven te staan bij een uitzendbureau;
het naar vermogen verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid in een andere dan de gemeente van inwoning, alvorens naar die andere gemeente te verhuizen;
bereid zijn om te reizen over een afstand met een totale reisduur van 3 uur per dag, indien dat noodzakelijk is voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;
bereid zijn om te verhuizen, indien het college is gebleken dat er geen andere mogelijkheid is voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, en de belanghebbende een arbeidsovereenkomst met een duur van tenminste een jaar en een netto beloning die ten minste gelijk is aan de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm, kan aangaan;
het verkrijgen en behouden van kennis en vaardigheden, noodzakelijk voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;
het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid niet belemmeren door kleding, gebrek aan persoonlijke verzorging of gedrag;
et gebruik maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
6. Indien de belanghebbende een verplichting als bedoeld in het vijfde lid niet nakomt, verlaagt de Sociale verzekeringsbank de bijstand met 100% voor een periode van ten minste een maand en ten hoogste drie maanden. De Sociale verzekeringsbank kan tevens bepalen dat het bedrag van de verlaging wordt verrekend over de maand van oplegging van de maatregel en ten hoogste de twee volgende maanden, waarbij over de eerste maand ten minste 1/3 van het bedrag van de verlaging wordt verrekend.
7. Indien de belanghebbende een verplichting als bedoeld in het vijfde lid niet nakomt binnen twaalf maanden nadat het zesde lid toepassing heeft gevonden, verlaagt de Sociale verzekeringsbank, in afwijking van het zesde lid, de bijstand met 100% voor een periode die in ieder geval langer is dan de op grond van het zesde lid vastgestelde periode van verlaging en ten hoogste drie maanden.
8. Indien de belanghebbende een verplichting als bedoeld in het vijfde lid niet nakomt binnen twaalf maanden nadat het zevende lid toepassing heeft gevonden, verlaagt de Sociale verzekeringsbank, in afwijking van het zesde en zevende lid, de bijstand met 100% voor een periode van drie maanden.
9. Indien de belanghebbende een verplichting als bedoeld in het vijfde lid niet nakomt binnen twaalf maanden nadat het achtste lid toepassing heeft gevonden, verlaagt de Sociale verzekeringsbank, in afwijking van het zesde, zevende en achtste lid, telkens de bijstand met 100% voor een periode van drie maanden.
10. De Sociale verzekeringsbank ziet af van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
11. De Sociale verzekeringsbank stemt een op te leggen maatregel of een opgelegde maatregel af op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, indien naar zijn oordeel, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
12. Indien de Sociale verzekeringsbank de bijstand overeenkomstig het zesde, zevende, achtste of negende lid heeft verlaagd, kan de Sociale verzekeringsbank op verzoek van de belanghebbende ten aanzien van wie de maatregel is opgelegd, de verlaging herzien zodra het college van oordeel is dat uit de houding en gedragingen van de belanghebbende ondubbelzinnig is gebleken dat hij de verplichtingen, bedoeld in het vijfde lid, nakomt. Het college stelt de Sociale verzekeringsbank in kennis van dat oordeel.
13. Bij de toepassing van dit artikel wordt onder belanghebbende mede verstaan het gezin.
14. Indien de Sociale verzekeringsbank naar aanleiding van een melding als bedoeld in het derde lid toepassing heeft gegeven aan dit artikel stelt de Sociale verzekeringsbank het college daarvan terstond in kennis.
Artikel 47d
1. De artikelen 40, eerste lid, en 62c zijn niet van toepassing bij de uitvoering van deze wet door de Sociale verzekeringsbank.
2. De aanvraag voor algemene bijstand als aanvullende inkomensvoorziening ouderen van een persoon als bedoeld in artikel 47a, eerste lid, wordt ingediend bij de Sociale verzekeringsbank.
3. Voor algemene bijstand als aanvullende inkomensvoorziening ouderen heeft de belanghebbende zich gemeld als zijn naam, adres en woonplaats bij de Sociale verzekeringsbank zijn geregistreerd, en:
a. indien het gehuwden betreft waarvan de echtgenoot van degene die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, jonger dan 27 jaar is: de belanghebbende door de Sociale verzekeringsbank op de hoogte is gesteld van de verplichting, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, en de inhoud van het tweede lid, artikel 41, vijfde en zevende lid, en artikel 43, vijfde lid;
indien tot de personen voor wie bijstand is aangevraagd geen persoon jonger dan 27 jaar behoort: hij in staat is gesteld zijn aanvraag in te dienen bij de Sociale Verzekeringsbank.
4. Het plan van aanpak, bedoeld in artikel 44a, wordt door de Sociale verzekeringsbank vastgesteld in overeenstemming met het college.
Artikel 53a, eerste en zesde lid
1. Onverminderd 30c, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan en de arbeidsinschakeling door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt. De gegevens en bewijsstukken worden door het college niet verkregen van de belanghebbende voor zover ze zijn verkregen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dan wel voor zover zij verkregen kunnen worden uit de polisadministratie, bedoeld in artikel 33 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de verzekerdenadministratie, bedoeld in artikel 35 van die wet, alsmede uit de basisregistratie personen, tenzij hierdoor een goede vervulling van de taak van het college op grond van dit artikel wordt belet of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin van toepassing is, worden regels gesteld over de gegevens die het betreft en kunnen administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin tijdelijk niet van toepassing is. Indien het authentieke gegevens uit andere basisregistraties betreft, is dit lid van overeenkomstige toepassing.
(..)
6. Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
Artikel 54, derde lid
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1231, r.o. 4.2.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 16 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:83.