In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juli 2024, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat de Dienst Toeslagen niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag van 9 mei 2022 voor aanvullende schadevergoeding bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS). De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, aangezien de beslistermijn is overschreden. Eiser heeft de Dienst Toeslagen op 14 maart 2024 in gebreke gesteld, en de ingebrekestelling is op 22 maart 2024 ontvangen. Aangezien er na deze ingebrekestelling twee weken zijn verstreken zonder dat er een besluit is genomen, bepaalt de rechtbank dat de Dienst Toeslagen alsnog een besluit moet nemen.
De rechtbank stelt dat de Dienst Toeslagen dit moet doen binnen twee weken na verzending van de uitspraak, maar in dit geval wordt een langere termijn van zeven weken als redelijk beschouwd, gezien het aantal aanvragen dat door de Dienst Toeslagen moet worden behandeld. De rechtbank legt ook een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor het griffierecht en de proceskosten, die in totaal € 437,50 bedragen. De rechtbank wijst erop dat de Dienst Toeslagen het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending. De rechtbank verwijst naar relevante uitspraken van de Raad van State en andere jurisprudentie ter ondersteuning van haar beslissing.