In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juli 2024, worden de beroepen van de erven van [belanghebbende] beoordeeld met betrekking tot de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over de jaren 2006 en 2007. De inspecteur van de Belastingdienst had deze navorderingsaanslagen opgelegd op basis van informatie over niet aangegeven buitenlands vermogen, verkregen van de Zwitserse autoriteiten. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur beschikte over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt, maar dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in de jaren 2006 en 2007 sprake was van niet aangegeven vermogen. Hierdoor vernietigt de rechtbank de navorderingsaanslagen en de daarbij in rekening gebrachte heffingsrente.
De rechtbank behandelt de vraag of de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd en of de inspecteur de navorderingsaanslagen binnen de geldende termijn heeft opgelegd. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de navorderingsaanslagen tijdig heeft opgelegd, omdat de termijn is verlengd door uitstel voor het doen van aangifte. De rechtbank oordeelt echter dat de inspecteur niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de hoogte van het niet opgegeven buitenlandse vermogen, waardoor de navorderingsaanslagen niet gerechtvaardigd zijn. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond, vernietigt de navorderingsaanslagen en kent een proceskostenvergoeding toe aan de belanghebbenden.