ECLI:NL:RBZWB:2024:5119

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
C/02/410873 / HA ZA 23-332 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake aansprakelijkheid voor gebrekkige kozijnen en herstelkosten in koopovereenkomst

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, hebben eisers [eisers] een vordering ingesteld tegen gedaagde [gedaagde] met betrekking tot gebreken aan een woning die door gedaagde aan eisers is verkocht. De zaak betreft een tussenvonnis van 24 juli 2024, waarin de rechtbank een deskundige benoemt om de herstelkosten van gebrekkige kozijnen vast te stellen. De procedure is gestart na de constatering van verschillende gebreken door eisers kort na de levering van de woning op 4 december 2020. Eisers vorderen onder andere een verklaring van aansprakelijkheid van gedaagde voor de gebreken en een voorschot op de herstelkosten. Gedaagde betwist de aansprakelijkheid en stelt dat eisers te laat hebben geklaagd en dat zij zelf onderzoek hadden moeten doen naar de gebreken. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een gebrek dat aan normaal gebruik van de woning in de weg staat en dat gedaagde aansprakelijk is voor de herstelkosten. De rechtbank wijst erop dat gedaagde niet kan stellen dat eisers op de hoogte waren van de gebreken, aangezien deze niet visueel waarneembaar waren. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering door eisers en zal de deskundige vragen om de wijze van herstel en de kosten daarvan vast te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/410873 / HA ZA 23-332
Vonnis van 24 juli 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,2. [eiser 2] ,

beiden wonende te [plaats] , [gemeente] ,
eisende partijen,
hierna samen in mannelijk enkelvoud te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. C.G. Huijsmans te Goes,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] , [gemeente] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A.J.W. Raas te Breda.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 september 2023 en de daarin genoemde stukken;
- de akte vermeerdering eis tevens houdende overlegging producties van [eisers] met productie 16 tot en met 21;
- de akte aanvullende productie van [gedaagde] met daarbij productie 4 en 5;
- de akte houdende overlegging producties van [eisers] met productie 22 tot en met 24;
- de mondelinge behandeling van 6 maart 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft in de periode van 2014 tot omstreeks 2016 een woning laten (ver)bouwen aan de [adres 1] (hierna: de woning). Zij heeft de woning vanaf maart 2016 zelf in gebruik genomen.
2.2.
[gedaagde] heeft de woning in 2020 verkocht aan [eisers] . Partijen hebben hun afspraken vastgelegd in de schriftelijke overeenkomst van 10 september 2020, die is gebaseerd op een modelovereenkomst van de NVM (hierna: de koopovereenkomst).
2.3.
In de koopovereenkomst is – voor zover relevant – het volgende opgenomen:

Artikel 6 Staat van de onroerende zaak/Gebruik
6.1.
De onroerende zaak zal aan koper in eigendom worden overgedragen in de staat waarin deze zich bij het tot stand komen van deze koopovereenkomst bevindt, derhalve met alle daarbij behorende rechten en aanspraken, heersende erfdienstbaarheden en kwalitatieve rechten, zichtbare en onzichtbare gebreken en vrij van hypotheken, beslagen en inschrijvingen daarvan.
Koper aanvaardt deze staat en daarmee ook de op de onroerende zaak rustende publiekrechtelijke beperkingen voor zover dat geen ‘bijzondere lasten’ zijn.
(…)
6.3.
De onroerende zaak zal bij de eigendomsoverdracht de feitelijke eigenschappen bezitten die nodig zijn voor een normaal gebruik als: woonhuis met woonbestemming.
Indien de feitelijke levering eerder plaatsvindt, zal de onroerende zaak op dat moment de eigenschappen bezitten die voor een normaal gebruik nodig zijn.
Verkoper staat niet in voor andere eigenschappen dan die voor een normaal gebruik nodig zijn. Gebreken die het normale gebruik belemmeren en die aan koper bekend of kenbaar zijn op het moment van het tot stand komen van deze koopovereenkomst komen voor rekening en risico van koper.
Voor gebreken die het normale gebruik belemmeren en die niet aan koper bekend of kenbaar waren op het moment van het tot stand komen van deze koopovereenkomst is verkoper uitsluitend aansprakelijk voor herstelkosten. Bij het vaststellen van de herstelkosten wordt rekening gehouden met de aftrek ‘nieuw voor oud’.
Verkoper is niet aansprakelijk voor overige (aanvullende) schade, tenzij verkoper een verwijt treft.”
2.4.
De woning is door [gedaagde] aan [eisers] geleverd op 4 december 2020.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert – samengevat en na vermeerdering van eis – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat [gedaagde] aansprakelijk is voor het gebrek in de vorm van onjuist gemonteerde kozijnen, alsmede voor de gevolgschade die dit heeft veroorzaakt;
II. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een voorschot in de door [eisers] geleden en nog te lijden schade in de vorm van herstelkosten ter hoogte van € 25.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
III. voor recht verklaart dat [gedaagde] aansprakelijk is voor het gebrek in de (funderings)vloer, alsmede voor de kosten die zijn gemoeid met het herstel, nader te specificeren dan wel op te maken bij staat en de zaak te verwijzen naar de schadestaatprocedure, alsmede [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een voorschot op de herstelkosten ter hoogte van € 10.000,00;
IV. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2.
Aan zijn vorderingen legt [eisers] – verkort weergegeven – het volgende ten grondslag. Kort na de levering van de woning heeft [eisers] een aantal gebreken geconstateerd. Hij heeft vastgesteld dat 1) het stucwerk (spuitwerk) aan de muren op sommige plaatsen losliet, 2) sprake was van een lekkage aan het dak van de garage en 3) sprake was van waterlekkage(s) aan het binnenwerk van de ramen van de woning. [eisers] heeft deze gebreken direct (telefonisch en per e-mail) aan de verkoopmakelaar gemeld, die het heeft doorgegeven aan [gedaagde] . Vervolgens is de lekkage aan het dak van de garage – met medewerking van [gedaagde] – hersteld. Ook het loslatend stucwerk is hersteld. Daarna volgde een (relatief) droge periode en hebben zich tijdelijk geen gebreken meer voorgedaan, tot de storm van 3 februari 2022. [eisers] heeft toen geconstateerd dat (opnieuw) sprake was van inwatering via de (gevel)kozijnen van de woning. Hij heeft dit gemeld bij zijn woonverzekeraar, die [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) heeft ingeschakeld om de oorzaak van de inwatering vast te stellen. [bedrijf 1] heeft op 11 februari 2022 onderzoek gedaan en geconcludeerd dat sprake is van een bouwkundig probleem ten aanzien van alle (gevel)kozijnen van de woning. Dit bouwkundig probleem zorgt voor inwatering en een hoge vochtigheidsgraad in de muren, als gevolg waarvan het stucwerk aan de muren loslaat. [eisers] heeft dit (opnieuw) aan de verkoopmakelaar (en daarmee aan [gedaagde] ) gemeld. De woonverzekeraar van [eisers] heeft vervolgens aan [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) opdracht gegeven om nader onderzoek te doen. [bedrijf 2] heeft in haar rapport van 7 april 2022 vastgesteld dat sprake is van een constructieve bouwfout. Samengevat concludeert [bedrijf 2] dat de (gevel)kozijnen van de woning niet juist zijn geplaatst en dat – voor zover zonder destructief onderzoek is na te gaan – een waterkerende functie tussen het metselwerk en de kozijnen waarschijnlijk ontbreekt. Ook is bij het aanbrengen van de gevelisolatie geen rekening gehouden met het afvoeren van regenwater en ontbreken ontwateringsgaten. [bedrijf 2] raamt de herstelkosten op circa € 25.000,00. [eisers] stelt dat [gedaagde] op grond van artikel 6.3 van de koopovereenkomst gehouden is deze herstelkosten te voldoen. Daarnaast stelt [eisers] dat [gedaagde] (ook) aansprakelijk is voor de gevolgschade dat zich uit in het loslatend stucwerk. Ter onderbouwing wijst [eisers] op de verklaringen van de heer [naam 1] van [bedrijf 3] en de heer en mevrouw [naam 2] , die als gegadigden de woning (ook) hebben bezichtigd toen deze te koop stond. De heer [naam 1] heeft verklaard dat hij het stucwerk bij de (ver)bouw(ing) van de woning heeft aangebracht en dat hij [gedaagde] bij het uitvoeren van de werkzaamheden heeft gewezen op natte plekken en een hoge vochtigheidsgraad in de muren. Na het uitvoeren van de (oorspronkelijke) werkzaamheden heeft hij nog drie maal herstelwerkzaamheden aan het stucwerk uitgevoerd. Uit de verklaring van de heer en mevrouw [naam 2] volgt voorts dat zij bij het bezichtigen van de woning meerdere vochtvreters hebben aangetroffen. [eisers] stelt zelf na de levering van de woning ook een vochtvreter te hebben aangetroffen. Dit alles wijst er volgens [eisers] op dat [gedaagde] ervan op de hoogte was dat de gebrekkige kozijnen zorgen voor een vochtprobleem, als gevolg waarvan het stucwerk loslaat. [gedaagde] heeft verzuimd dit vochtprobleem aan [eisers] te melden, zodat haar een verwijt treft als bedoeld in artikel 6.3 van de koopovereenkomst en zij derhalve ook aansprakelijk is voor de gevolgschade.
3.3.
[eisers] stelt voorts dat bij hem op enig moment twijfels zijn ontstaan over de isolatie van de vloer van de woning. Begin 2024 is daarom door [bedrijf 4] en [bedrijf 5] onderzoek ingesteld. Daaruit blijkt – samengevat – dat de (beton)vloer van de woning niet is aangelegd conform de constructietekeningen, de dikte van het beton niet voldoende is en de funderingsvoet aan de voorzijde niet breed genoeg is en niet vorstvrij ligt. Mogelijk is daarom ook sprake van een gebrek ten aanzien van de vloer. Dit (potentiële) gebrek zou (ook) een oorzaak kunnen zijn voor het optrekkend vocht in de muren en het zou mogelijk kunnen leiden tot schade. Om dat vast te kunnen stellen is echter meer onderzoek nodig. [eisers] wil in de gelegenheid worden gesteld om daarover later in de procedure meer informatie aan te leveren.
3.4.
[gedaagde] voert – samengevat – het volgende verweer. [gedaagde] betwist op zichzelf niet dat de kozijnen van de woning gebrekkig zijn, dan wel gebrekkig zijn gemonteerd. Wel betwist zij de methode van herstel en de herstelkosten zoals opgenomen in het rapport van [bedrijf 2] . Volgens [gedaagde] is [bedrijf 2] bij het opstellen van haar rapport te veel uitgegaan van veronderstellingen en aannames. [gedaagde] heeft daarom [bedrijf 6] B.V. (hierna: [bedrijf 6] ) opdracht gegeven om onderzoek te doen naar het gebrek aan de kozijnen. Uit het rapport van [bedrijf 6] van 21 november 2022 blijkt dat het gebrek niet ernstig is en zich niet voordoet aan de constructie van de woning. De door [eisers] gesignaleerde lekkages doen zich alleen voor onder (bepaalde) stormachtige omstandigheden. Het gebrek staat daarom niet aan normaal gebruik van de woning in de weg, zodat [gedaagde] daarvoor niet aansprakelijk is. Voor zover de rechtbank evenwel zou oordelen dat wel sprake is van een gebrek dat aan normaal gebruik van de woning in de weg staat, stelt [gedaagde] dat [eisers] de op hem rustende onderzoeksplicht heeft verzaakt. Voor zover sprake zou zijn geweest van een vochtprobleem ten tijde van de verkoop van de woning, geldt dat dit visueel waarneembaar zou moeten zijn geweest. In dat geval had het op de weg van [eisers] gelegen om bouwkundig onderzoek te laten verrichten voorafgaand aan de koop. Dat heeft hij niet gedaan. Ook heeft [eisers] te laat geklaagd. Het gebrek aan de kozijnen was immers al kort na de levering van de woning aan [eisers] bekend geworden. Hij heeft nagelaten op dat moment onderzoek te doen naar het gebrek. Dat heeft hij pas ruim een jaar later gedaan, zodat hem nu geen beroep meer toekomt op non-conformiteit. Daarnaast heeft [eisers] naar aanleiding van de reparatie van de lekkage aan het dak in zijn e-mail van 1 juni 2021 bevestigd dat er geen sprake (meer) was van andere gebreken. [gedaagde] doet in dat verband een beroep op rechtsverwerking.
Voor zover de rechtbank desondanks van oordeel is dat [gedaagde] aansprakelijk is voor het gebrek, voert zij nog aan dat zij slechts gehouden is de herstelkosten te voldoen en dat deze volgens het rapport van [bedrijf 6] € 2.000,00 bedragen, waarbij bovendien rekening dient te worden gehouden met de aftrek ‘nieuw voor oud’.
Ten aanzien van de gevolgschade (het loslatend stucwerk) voert [gedaagde] aan dat zij daarvoor niet aansprakelijk is, omdat haar geen verwijt treft. [gedaagde] stelt dat zij ten tijde van de verkoop niet op de hoogte was van enig vochtprobleem. De hoge vochtigheidsgraad c.q. natte plekken waar [bedrijf 3] op heeft gewezen, hadden te maken hadden met bouwvocht. De aanwezigheid van bouwvocht is niet ongebruikelijk bij nieuwbouwwoningen en is verholpen door middel van het plaatsen van een bouwkachel. Dat [bedrijf 3] daarna nog een aantal keer herstelwerkzaamheden heeft uitgevoerd, had te maken met het wegwerken van oneffenheden, niet met een vochtprobleem. Ten aanzien van de vochtvreters voert [gedaagde] aan dat zij deze slechts geplaatst had als voorzorgsmaatregel.
3.5.
Voor wat betreft de eisvermeerdering ten aanzien van de vloer voert [gedaagde] het volgende verweer. Voor zover de vloer niet is aangelegd conform de bouwtekeningen, betekent dit nog niet dat sprake is van een gebrek waarvoor [gedaagde] aansprakelijk is. [eisers] heeft immers slechts gewezen op een aantal mogelijke risico’s, maar hij heeft niet onderbouwd dat op dit moment sprake is van schade. Dat de gestelde (mogelijke) risico’s zich zullen voordoen is niet zeker. [eisers] heeft ook niet aangetoond dat dit aan normaal gebruik van de woning in de weg zou staan en/of dat sprake is van samenhang met de kozijnen.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Herstelkosten (kozijnen)
4.1.
Zoals ook ter zitting is besproken is tussen partijen niet in geschil dat sprake is van een gebrek aan, dan wel de wijze van montage van alle (gevel)kozijnen van de woning. De vraag die volgens partijen voorligt, is of dit gebrek in de weg staat aan “normaal gebruik” van de woning als bedoeld in artikel 6.3 van de koopovereenkomst. Volgens [gedaagde] is dit niet het geval.
4.2.
Bij de uitleg van het begrip “normaal gebruik” in de NVM-koopovereenkomst geldt als uitgangspunt dat het begrip betrekking heeft op wat daaronder naar gangbaar taalgebruik moet worden verstaan (Hoge Raad 23 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU2414). Niet gesteld of gebleken is dat in het onderhavige geval een andere uitleg dient te worden gehanteerd, zodat van deze uitleg wordt uitgegaan. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank onder meer dat in de woning gewoond moet kunnen worden op een voldoende veilige manier, met een redelijke mate van duurzaamheid en zonder dat het woongenot wezenlijk wordt aangetast (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 23 augustus 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:6755). Dat het gebrek volgens [gedaagde] niet afdoet aan de constructie van de woning, betekent dan ook niet dat geen sprake is van een gebrek dat aan normaal gebruik van de woning in de weg staat. [eisers] stelt in dat verband immers dat met name in de wintermaanden (november tot en met februari) weken lang (veel) regenwater naar binnen stroomt via de kozijnen. Dit zorgt voor vochtschade, schimmel en het binnenklimaat van de woning heeft eronder te lijden. Dat daarmee het woongenot wezenlijk wordt aangetast en derhalve sprake is van een gebrek dat aan normaal gebruik van de woning in de weg staat, acht de rechtbank daarmee voldoende onderbouwd.
4.3.
Het voorgaande brengt met zich mee dat de herstelkosten van het gebrek op grond van art. 6.3 van de koopovereenkomst voor rekening van [gedaagde] komen. [gedaagde] doet echter nog een beroep op de uitzondering van artikel 6.3 van de koopovereenkomst, namelijk dat de verkoper niet aansprakelijk is voor een gebrek dat aan de koper kenbaar was of had moeten zijn. [gedaagde] voert in dat verband aan dat [eisers] de woning niet bouwkundig heeft laten keuren voorafgaand aan de koop. Daaraan gaat de rechtbank voorbij. Een koper van een woning is immers niet gehouden een bouwkundige keuring te laten verrichten als daartoe geen aanleiding bestaat. Voor zover [gedaagde] meent dat in dit geval aanleiding bestond voor dergelijk onderzoek, omdat de vochtproblematiek bij de kozijnen visueel waarneembaar was, geldt dat zij in voorkomend geval dan zelf ook had moeten (kunnen) zien dat sprake was van een vochtprobleem en dat zij heeft verzuimd dit op de bij de koopovereenkomst behorende vragenlijst in te vullen c.q. aan [eisers] te melden. [gedaagde] kan zich derhalve niet beroepen op een schending van de op [eisers] rustende onderzoeksplicht.
4.4.
Voor zover [gedaagde] nog aanvoert dat [eisers] te laat heeft geklaagd, dan wel zich beroept op rechtsverwerking, overweegt de rechtbank als volgt. [eisers] heeft zeer kort na de levering van de woning, namelijk op 16 december 2020, voor het eerst geklaagd over een aantal gebreken waaronder de inwatering aan de kozijnen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank tijdig geklaagd. [eisers] heeft gemotiveerd toegelicht dat hij op dat moment geen nader onderzoek naar de kozijnen heeft ingesteld, omdat in het voorjaar van 2021 herstelwerkzaamheden zijn verricht aan de lekkage van het dak van de garage en het stucwerk van de muren. Op dat moment was sprake van een droge periode en was geen sprake (meer) van inwatering aan de kozijnen. [eisers] heeft derhalve geen aanleiding gezien om te vermoeden dat nog sprake was van een gebrek. Vanaf het eerste moment dat [eisers] (opnieuw) inwatering aan de kozijnen heeft opgemerkt, namelijk op 3 februari 2022 heeft hij dit binnen bekwame tijd (op 11 februari 2022) gemeld aan de verkoopmakelaar (en dus aan [gedaagde] ). Hierdoor is [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank niet benadeeld. Gelet daarop slaagt ook het beroep van [gedaagde] op een schending van de klachtplicht, dan wel rechtsverwerking niet.
4.5.
De conclusie van het voorgaande is dat de herstelkosten voor het gebrek aan de (gevel)kozijnen van de woning op grond van artikel 6.3 van de koopovereenkomst voor rekening komen van [gedaagde] .
Gevolgschade (stucwerk)
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat de aanwezigheid en de oorzaak van de gevolgschade (het loslatend stucwerk) door [gedaagde] niet is betwist, zodat dit vast staat. [eisers] stelt dat deze gevolgschade voor rekening van [gedaagde] dient te komen, omdat zij ten tijde van de verkoop op de hoogte was van de vochtproblematiek (veroorzaakt door de gebrekkige kozijnen) en in dat verband de op haar rustende mededelingsplicht heeft verzaakt. [gedaagde] treft ten aanzien van de gevolgschade dus een verwijt, als bedoeld in artikel 6.3 van de koopovereenkomst. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst [eisers] naar de verklaringen van de heer [naam 1] ( [bedrijf 3] ) en de heer en mevrouw [naam 2] . Gelet op de gemotiveerde betwisting van deze verklaringen door [gedaagde] , zijn deze verklaringen onvoldoende om de stelling van [eisers] te kunnen dragen. De rechtbank ziet daarom aanleiding om [eisers] in de gelegenheid te stellen nader bewijs te leveren van deze stelling. De rechtbank verwijst de zaak daartoe naar de hierna te melden rolzitting.
Omvang van de schade
4.7.
Zoals hiervoor onder 4.5 overwogen is [gedaagde] gehouden de herstelkosten ten aanzien van de gebrekkige kozijnen te voldoen. Aangezien partijen (en de door hen aangewezen deskundigen) het echter niet eens zijn over de wijze van herstel en daarmee de omvang van de herstelkosten, ziet de rechtbank aanleiding om een onderzoek door een (derde)deskundige in te laten stellen teneinde de wijze van herstel en de omvang van de herstelkosten vast te stellen.
4.8.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.7 ten aanzien van de gevolgschade is overwogen en omwille van proceseconomische redenen, ziet de rechtbank eveneens aanleiding om deze deskundige (eveneens) de omvang van de gevolgschade vast te laten stellen.
4.9.
De rechtbank acht het daarom nodig dat zij over de wijze van herstel van de gebreken aan de kozijnen, de kosten van herstel en de omvang van de gevolgschade (loslatend stucwerk) wordt geïnformeerd door een deskundige. De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige. De rechtbank stelt voor de volgende deskundige te benoemen:
Dhr. Ing. [deskundige] ,
[bedrijf 7]
adres: [adres 2] ,
tel: [telefoonnummer] ,
e-mail: [e-mailadres] ,
en de navolgende vragen aan deze deskundige voor te leggen:
Uitgaande van de gebreken aan de kozijnen die zijn geconstateerd in de rapporten van [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 6] van respectievelijk 11 februari 2022, 7 april 2022 en 21 november 2022
op welke wijze zouden deze gebreken hersteld moeten worden?
wat zijn in dat geval de kosten voor herstel en kunt u dit specificeren?
wat zijn de kosten van herstel wanneer rekening wordt gehouden met een nieuw voor oud correctie?
Wat is de omvang van de gevolgschade (loslaten stucwerk) en wat zijn de daarbij horende kosten voor herstel en kunt u dit specificeren?
Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis moet nemen bij de verdere beoordeling?
Voornoemde deskundige heeft zijn voorschot conform de aan dit vonnis gehechte specificatie vastgesteld op € 2.874,96 inclusief BTW.
4.10.
De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen zich op de in het dictum bepaalde wijze, uit te laten over de persoon van de deskundige, de te stellen vragen en het voorschot. De rechtbank wijst partijen erop dat een bezwaar tegen de persoon van de deskundige dient te worden gemotiveerd. Partijen mogen ook zelf, gezamenlijk, een deskundige voordragen.
4.11.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt in de wet dat het voorschot op de kosten van de deskundige door de eisende partij moet worden betaald.
4.12.
In het eindvonnis zal de rechtbank beslissen wie van partijen uiteindelijk de kosten van de deskundige moet betalen.
(Funderings)vloer
4.13.
Ten aanzien van de (funderings)vloer komt de rechtbank tot het oordeel dat [eisers] onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een gebrek daaraan dat aan normaal gebruik van de woning in de weg staat. [eisers] stelt immers slechts dat er een kans bestaat dat schade zich (in de toekomst) zou kunnen voordoen. Dat is niet voldoende om nader onderzoek in het kader van deze procedure toe te staan. Het enkele feit dat de vloer (wellicht) niet is aangelegd conform de bouwtekeningen, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de door [eisers] gestelde, mogelijke risico’s zich ook daadwerkelijk zullen voordoen. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat op dit moment sprake is van schade. Bij de huidige stand van zaken en mede gelet op het verweer van [gedaagde] , wordt de vordering zoals is weergegeven in rov. 3.1 onder III daarom afgewezen.
4.14.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt [eisers] op te bewijzen dat [gedaagde] op de hoogte was van de vochtproblematiek voorafgaand aan de verkoop van de woning,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 4 september 2024voor uitlating door [eisers] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat, als [eisers] geen bewijs door het horen van getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwillen overleggen, hij die stukken dan direct in het geding moeten brengen,
5.4.
bepaalt dat, als [eisers]
getuigenwil laten horen, hij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden
september 2024tot en met
mei 2025dan direct moeten opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. M.W.F. Bosters, in het gerechtsgebouw te Middelburg, Kousteensedijk 2,
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 4 september 2024voor uitlaten door beide partijen bij akte zoals vermeld in 4.10,
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Bosters en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2024