Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2024 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,
de invorderingsambtenaar van de gemeente Breda.
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Motivering
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 24 juli 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de invorderingsambtenaar van de gemeente Breda. De zaak betreft een beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de invorderingsambtenaar, die aan de belanghebbende aanmaningskosten had opgelegd in verband met een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De naheffingsaanslag was eerder opgelegd op 23 februari 2023, en de aanmaningskosten waren in rekening gebracht op 27 maart 2023. De belanghebbende maakte bezwaar tegen zowel de naheffingsaanslag als de aanmaningskosten, en verzocht om uitstel van betaling. De invorderingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond, terwijl de heffingsambtenaar het bezwaar tegen de naheffingsaanslag gegrond verklaarde.
De rechtbank oordeelde dat de aanmaningskosten ten onrechte in rekening waren gebracht, omdat de naheffingsaanslag inmiddels was vernietigd. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende ten onrechte niet was gehoord in de bezwaarfase, maar verbond hier geen gevolgen aan, aangezien het beroep gegrond was. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar en de kostenbeschikking, en veroordeelde de invorderingsambtenaar tot betaling van proceskosten aan de belanghebbende. De totale vergoeding voor proceskosten werd vastgesteld op € 749,50, en het griffierecht van € 50 moest ook worden vergoed. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.