In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 juli 2024, wordt het beroep van belanghebbende behandeld dat betrekking heeft op de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag, maar de inspecteur heeft niet tijdig beslist. De rechtbank behandelt het beroep gelijktijdig met andere zaken en concludeert dat het beroep wegens het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is. De rechtbank oordeelt dat de aanslag IB/PVV 2018 niet tot een te hoog bedrag is opgelegd, maar dat belanghebbende wel recht heeft op een dwangsom van € 1.442, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 20 december 2021. Daarnaast heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding van € 1.500 wegens overschrijding van de redelijke termijn in de beroepsfase. De rechtbank wijst de proceskosten en het griffierecht toe aan belanghebbende, en stelt dat de inspecteur deze vergoedingen moet betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.