ECLI:NL:RBZWB:2024:4789

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
243250 en 243251
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huisvesting van arbeidsmigranten en strijd met bestemmingsplan; uitleg van het begrip 'continuïteit'

Op 12 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over de huisvesting van arbeidsmigranten. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. G.J. Scholten, had een verzoek om voorlopige voorziening ingediend tegen een last onder dwangsom die was opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats 4]. Deze last was opgelegd wegens het in strijd met het bestemmingsplan huisvesten van wisselende bewoners in woningen die verzoeker in eigendom heeft. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en het beroep ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college op goede gronden handhavend had opgetreden en dat er geen sprake was van continuïteit in de samenstelling van de bewoners, wat in strijd is met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de handhaving rechtvaardigden. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van bestemmingsplannen en de voorwaarden waaronder huisvesting van arbeidsmigranten is toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 24/3250 en 24/3251
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 juli 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats 1] , verzoeker

(gemachtigde: mr. G.J. Scholten),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats 4]

(het college)
(gemachtigde: mr. dr. M.L.P. van Houten).
Als derde belanghebbende neemt aan de zaak deel: [B.V.] uit [plaats 2] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het opleggen van een last onder dwangsom wegens het in strijd met het bestemmingsplan huisvesten van wisselende bewoners. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van verzoeker daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.1
Op 12 december 2022 heeft het college verzoeker en [B.V.] ( [B.V.] ) een last onder dwangsom opgelegd wegens het huisvesten van steeds wisselende bewoners. [B.V.] huurt de panden van verzoeker en verhuurt weer door aan de bewoners. Het gaat om de adressen [adres 1] , [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] en [adres 5] in [plaats 3] . Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Dat bezwaar is op 12 juli 2023 ongegrond verklaard.
1.2
Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en een voorlopige voorziening aangevraagd. De voorzieningenrechter heeft op 14 september 2023 het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. [1]
1.3
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld en verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft op 17 november 2023 het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank en de beslissing op bezwaar van 12 juli 2023 vernietigd. Zij heeft het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. [2]
1.4
Met het bestreden besluit van 13 maart 2024 op het bezwaar van verzoeker heeft het college aan deze opdracht voldaan, de bezwaren ongegrond en is het dwangsombesluit in stand gelaten.
1.5
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. De begunstigingstermijn is verlengd tot en met twee weken na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
1.6
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker, de gemachtigde van het college en [naam] namens [B.V.] .

Totstandkoming van het besluit

2. Op 14 juli 2021
en 10 augustus 2021 heeft het college in totaal drie verzoeken om handhaving ontvangen. Op 9 augustus 2021 heeft het college verzoeker een waarschuwing gestuurd waarin wordt aangegeven dat hij de wet overtreedt.
2.1
Naar aanleiding van controles op 26 oktober 2021 heeft het college het voornemen om handhavend op te treden bij de adressen [adres 1] en [adres 5] te [plaats 3] bekend gemaakt.
2.2
Op 8 en 16 februari 2022 heeft het college herhaalde verzoeken om handhaving ontvangen. Op 7 maart en 2 juni 2022 hebben nieuwe controles in alle woningen die bij verzoeker in eigendom zijn, plaatsgevonden. Het college heeft naar aanleiding hiervan het voornemen uitgesproken om handhavend op te treden tegen verzoeker en [B.V.] wegens huisvesting van arbeidsmigranten in strijd met het bestemmingsplan. Verzoekers om handhaving zijn hiervan op de hoogte gesteld.
2.3
Op 26 oktober 2022 hebben er nieuwe controles plaatsgevonden. Op 12 december 2022 heeft het college verzoeker en [B.V.] een last onder dwangsom wegens het huisvesten van steeds wisselende werknemers van [B.V.] opgelegd. Het college heeft het door verzoeker ingediende bezwaar ongegrond verklaard en de last onder dwangsom in stand gelaten.
Op 17 november 2023 is het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd, de beslissing op bezwaar vernietigd en het dwangsombesluit van 12 december 2022 geschorst. Na een nieuwe controle op 22 december 2023 heeft het college een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Het college heeft het bezwaar weer ongegrond verklaard en de last onder dwangsom in stand gelaten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
3. De voorzieningenrechter neemt een spoedeisend belang voor verzoeker aan omdat hij steeds wisselende bewoners in zijn woningen laat wonen en hij bij voortzetting van dat gebruik forse dwangsommen zal verbeuren.
Beoordeling
4. De voorzieningenrechter beoordeelt of het college op goede gronden een last onder dwangsom heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van verzoeker.
4.1
De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af
.Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5.1
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. In dit dossiers zijn verzoeken om handhaving van de Wabo ingediend op 14 juli en 10 augustus 2021. Op 8 en 16 februari 2022 zijn nieuwe handhavingsverzoeken ingediend. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft. [3]
Inhoudelijke beoordeling
Was het college bevoegd handhavend op te treden?
7. Op grond van artikel 125 van de Gemeentewet is het college bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang, indien de last strekt tot handhaving van regels die het gemeentebestuur uitvoert. Op grond van artikel 2.1 van de Wabo voert het college de regels omtrent het bouwen en het bestemmingsplan uit. Op grond van de artikelen 5:4 en 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht is het college ook bevoegd een last onder dwangsom op te leggen. Het college is dus in beginsel bevoegd om handhavend op te treden.
Is sprake van een overtreding?
Op de percelen waar het over gaat zijn bestemmingsplan Woonwijken [plaats 3] (hierna: bestemmingsplan Woonwijken) en bestemmingsplan Veegplan kernen 2017 (hierna: het Veegplan) van toepassing. De gronden hebben hierin de bestemming ‘Wonen’. Artikel 2 van het Veegplan bepaalt onder meer dat het bestemmingsplan Woonwijken van overeenkomstige toepassing is op het bestemmingsplan Veegplan. De artikelen 6, sub a, b, d en e van het Veegplan voegen een aantal begrippen toe aan artikel 1 van bestemmingsplan Woonwijken, waaronder een definitie van het begrip ‘wonen’. Onder ‘wonen’ wordt verstaan: het houden van verblijf, het huren of het gehuisvest zijn in een woning. Het begrip ‘woning’ is al gedefinieerd in het bestemmingplan Woonwijken, maar artikel 6, sub c, van het Veegplan wijzigt die definitie naar een complex van ruimten, niet zijnde onzelfstandige woonruimte, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden. De planwetgever heeft dus door aanpassing van de definitie van ‘woning’ in het Veegplan bepaald dat de woningen op de percelen niet gebruikt mogen worden voor de huisvesting van personen die niet tot één huishouden behoren in één woning. Een huishouden is een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen met een zekere mate van verbondenheid en continuïteit in de samenstelling daarvan. Van een onderlinge verbondenheid is sprake indien de personen binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree.
8. In haar uitspraak van 17 november 2023 heeft de ABRvS geoordeeld dat het college niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een overtreding. De ABRvS is van oordeel dat het bestemmingsplan ruimte biedt voor kamergewijze verhuur, mits dit aan één huishouden is. Onvoldoende is vast komen te staan dat er geen sprake is van een overtreding. De enkele vaststelling dat het om kamergewijze verhuur gaat, is onvoldoende om vast te stellen dat geen sprake is van een huishouden. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een huishouden is niet meer in geding is dat er sprake is van onderlinge verbondenheid. De vraag die voorligt is of er voldoende continuïteit in de samenstelling van de groep personen is.
8.1
Verzoeker is van mening dat het college nog steeds niet voldoende onderzoek heeft gedaan om vast te stellen of aan de eis van continuïteit wordt voldaan. [B.V.] verhuurt de woningen onder. Dit is een bonafide organisatie, die voor de benodigde controle en begeleiding zorgt.
Bovendien zijn de controlerapporten niet te controleren. Verzoeker stelt vernomen te hebben dat ook bezoekers aanwezig waren bij de controlebezoeken en dat het voor de bewoners en bezoekers door taalproblemen niet duidelijk was wat er gevraagd werd. De controles zijn onnavolgbaar.
Verzoeker stelt dat er sprake is van willekeur omdat hij is aangeschreven en [B.V.] niet.
8.2
Het college stelt dat er geen sprake is van ‘wonen’ bij huisvesting van arbeidsmigranten voor een duur tot drie maanden, die elders hoofdverblijf hebben en niet in de Basisregistratie personen staan ingeschreven. [4] Het verblijf is dan niet duurzaam genoeg. Dit geldt in ieder geval voor een deel van de bewoners.
Verder sluit het college voor het definiëren van het begrip continuïteit aan bij uitspraken van de Afdeling over de huisvesting van studenten. De ABRvS heeft in die zaken geoordeeld dat er geen continuïteit was, omdat het samenwonen was bepaald door de wens om gedurende de studietijd over huisvesting te beschikken. De samenleving bestond niet voor en zal niet stand houden na bewoning van de betreffende woning. [5] Continuïteit in de samenstelling van de bewoning betekent dus dat er gedurende een langere tijd de intentie bestaat om samen één huishouden te vormen, ook voor of na de bewoning van het huidige pand. Die continuïteit is er niet als de tijdelijkheid van de samenwoning van te voren al vast staat. Er is dan geen sprake van één huishouden. Dit geldt ook bij de huisvesting van arbeidsmigranten.
8.3
Als het college gebruik maakt van de bevoegdheid om handhavend op te treden, dan moet het college (beginnen met) aannemelijk maken dat betrokkene overtreder was van de planvoorschriften. Het college moet de daartoe vereiste feiten stellen. Het is vervolgens aan degene die als overtreder is aangemerkt om die feiten, indien daartoe aanleiding bestond, te weerleggen of nader te verklaren. Als dat niet gebeurt, moet de rechter in beginsel van de juistheid van de feiten, zoals het college die heeft vastgesteld, uitgaan. Dit volgt uit vaste rechtspraak. [6]
De voorzieningenrechter constateert dat verzoeker als verhuurder en [B.V.] als onderverhuurder de juistheid van de feiten zoals die uit de controleverslagen die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd blijken, niet hebben weerlegd. Er is geconstateerd dat er (deels) steeds wisselende personen in de woningen wonen. Over het algemeen zijn deze huurders niet in het BRP ingeschreven. Zij verklaren zelf dat zij voor een kortere periode een kamer huren. Deze feiten zijn niet betwist. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat van de feiten zoals die door of namens het college zijn vastgesteld uitgegaan mag worden.
8.4
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college in het bestreden besluit voldoende inhoud heeft gegeven aan het begrip continuïteit. Het college kon voor de definitie van dit begrip in redelijkheid aansluiten bij de definitie in het spraakgebruik en de jurisprudentie van de ABRvS met betrekking tot studentenhuisvesting.
Uit de controlerapporten blijkt dat in de woningen arbeidsmigranten wonen die allen individueel een aan hun arbeidsovereenkomst gekoppelde huurovereenkomst hebben. De duur van de huurovereenkomsten is wisselend. [B.V.] heeft dit ter zitting bevestigd. Huurovereenkomsten worden afgesloten voor periodes van wisselende lengte; drie maanden, zes maanden, een jaar en soms langer. Ook kunnen de huurovereenkomsten verlengd worden. Sommige arbeidsmigranten wonen al langere tijd in de woningen en sommigen niet. Dat betekent dat de groep bewoners wisselend van samenstelling is. De aanvang van de huurovereenkomsten en de duur daarvan is voor elke individuele bewoner anders en afhankelijk van de arbeidsovereenkomst die de bewoners individueel gesloten hebben met de bedrijven waarvoor zij werkzaam zijn. De wens om te huren wordt bepaald door de wens huisvesting te hebben in de periode dat de bewoner in Nederland werkt. Bewoners hebben geen intentie om na afloop van die periode de samenwoning elders voort te zetten. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden geoordeeld dat er geen sprake is van continuïteit in de samenstelling van de bewoners. Dit betekent dat het college ook op goede gronden heeft vastgesteld dat er geen sprake van een huishouden, zodat de bewoningsvorm die in dit geval plaats vindt in strijd is met het bestemmingsplan. Verzoeker is daarbij aangemerkt als overtreder, nu hij de woningen in eigendom heeft. Met betrekking tot het standpunt van verzoeker dat er sprake is van willekeur door hem wel aan te schrijven en [B.V.] niet, overweegt de rechtbank dat het college vrije beleidsruimte heeft om te kiezen welke overtreder hij aanschrijft.
Is er strijd met het legaliteitsbeginsel?
9. Verzoeker stelt dat de bestemmingsplanbepaling met betrekking tot het begrip huishouden en met name het begrip continuïteit onvoldoende duidelijk is gedefinieerd in het bestemmingsplan. Dit herstellen door dit begrip beter te motiveren is in strijd met het legaliteitsbeginsel. Burgers horen immers op voorhand te weten wat wel en niet mag. Door dit begrip pas later beter te definiëren worden het rechtszekerheidsbeginsel en het legaliteitsbeginsel geweld aangedaan.
9.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het in artikel 5:4 van de Awb neergelegde legaliteitsbeginsel is op een herstelsanctie van toepassing. De rechtbank is van oordeel dat die bepaling niet is geschonden. Geen rechtsregel verzet zich ertegen om in een bestemmingsplan regels uit een ander bestemmingsplan nader in te vullen. Bovendien dient de rechtbank uit te gaan van de regels zoals deze in het bestemmingsplan Woonwijken en het Veegplan zijn opgenomen. Als verzoeker tegen die regels bezwaren had, had hij deze kenbaar moeten maken in de procedures tot vaststelling van die plannen.
Is het opleggen van een last onder dwangsom onevenredig?
10. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Dat wordt ook wel de beginselplicht tot handhaving genoemd. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan van deze beginselplicht afwijken, bijvoorbeeld als er een concreet zicht op legalisering bestaat. Daarnaast kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. [7]
10.1
Van een concreet zicht op legalisering is in deze zaak geen sprake. Niet alleen omdat verzoeker hiervoor geen aanvraag heeft ingediend, maar ook omdat verzoeker voorafgaand aan het besluit van 12 december 2022 er al van op de hoogte was dat het college niet zou meewerken aan een legaliseringsverzoek. [8] Dit is in lijn met het Beleidsstuk ‘Integrale aanpak arbeidsmigratie gemeente [plaats 4]’ van 24 september 2020 waaruit blijkt dat het gemeentelijk beleid voor zowel short stay als mid stay geen kamergewijze verhuur in woningen toestaat en dat in voorkomende gevallen gehandhaafd zal worden. De voorzieningenrechter zijn geen omstandigheden gebleken die ertoe leiden dat dit in het geval van verzoeker anders is of dat het gebruik maken van de bevoegdheid tot het opleggen van de last onder dwangsom anderszins onevenredig is, nu de gedraging in strijd is met het bestemmingsplan.
10.2
Verzoeker stelt dat de evenredigheidstoets niet deugdelijk is. Nergens blijkt uit welk ruimtelijke ordeningsbelang zich verzet tegen de huisvesting van arbeidsmigranten. Het college erkent dat de verhuur op een nette manier gebeurt. Voorrang voor andere groepen woningzoekenden moet geregeld worden via de huisvestingsverordening. Er is veel huisvesting voor arbeidsmigranten nodig en het is inhumaan om de huidige bewoners dakloos te maken.
10.3
De voorzieningenrechter begrijpt het standpunt van verzoeker aldus dat hij een beroep doet op het evenredigheidsbeginsel. Zij acht het middel van een last onder dwangsom geschikt, omdat het kan bijdragen aan het naleven van de regels en het middel een beperkte inbreuk op het eigendomsrecht oplevert. Het opleggen van een last onder dwangsom is ook noodzakelijk. Het college moet onder meer zorgen voor een goed woon- en leefklimaat in de gemeente en moet in dat kader het algemene belang afwegen tegen de belangen van verzoeker. Het beleid van het college is gericht op het uitsluiten van kamergewijze verhuur op de percelen. Dat is geregeld door het huisvesten van slechts één huishouden toe te staan. Het college wil de kamergewijze verhuur tegengaan omdat bewoners vaak wisselen, de groep niet is gericht op integratie, de woningen niet meer beschikbaar zijn voor permanente bewoning en er een prijsopdrijvend effect ontstaat. Het belang van verzoeker staat daar haaks op. Weliswaar wijst verzoeker er terecht op dat ook arbeidsmigranten gehuisvest dienen te worden, maar dat betekent niet dat het college in de onderhavige zaak niet mocht handhaven voor de overtreding van de planregels uit het bestemmingsplan. Nu het college verzoeker al eerder heeft gewezen op de verplichtingen uit het bestemmingsplan en verzoeker blijft vasthouden aan zijn uitleg van de planregels, is de oplegging van een last onder dwangsom noodzakelijk.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond omdat er sprake is van een overtreding. Het college heeft voldoende aangetoond dat er sprake is van bewoning door een groep personen die niet één huishouden vormt. Verzoeker heeft geen bijzondere omstandigheden aangedragen op grond waarvan van handhavend optreden moet worden afgezien. Het college heeft op goede gronden de last onder dwangsom opgelegd. Het bestreden besluit blijft in stand. Het verzoek om voorlopige voorziening zal worden afgewezen.
11.1
Nu het beroep ongegrond is en het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen is er geen aanleiding om het college te veroordelen om de proceskosten van verzoeker of het griffierecht aan hem te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst de voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier op 12 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
Griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:4, tweede lid: De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 5:1
1. In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
2. Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
Artikel 5:21:
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende: a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Artikel 5:32
1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Artikel 7:11
1. Indien het bezwaar ontvankelijk is, vindt op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
Gemeentewet
Artikel 125
1. Het gemeentebestuur is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
2. De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…),
Artikel 5.2
1. Het bevoegd gezag heeft tot taak:
a. zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de op grond van het bepaalde bij of krachtens de betrokken wetten voor degene die het betrokken project uitvoert, geldende voorschriften;
Bestemmingsplan ‘Woonwijken [plaats 3] ’
Artikel 1.53 woning:
Een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
Artikel 18.1, sub a:
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. het wonen (….),
Bestemmingsplan ‘Veegplan kernen 2017’
Artikel 2:
De volgende bestemmingsplannen zijn van overeenkomstige toepassing:
Naam bestemmingsplan
IMRO code
Datum vaststelling raad
(…)
(…)
(…)
Woonwijken [plaats 3]
[IMRO code]
19-4-2012
(…)
(…)
(…)
Artikel 6, sub a, b, c, d en e:
a. Aan de volgende artikelen: (…) artikel 1 van het bestemmingsplan Woonwijken [plaats 3] (…), wordt het volgende begrip toegevoegd:
huishouden
een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen met een zekere mate van verbondenheid en continuïteit in de samenstelling daarvan. Van een onderlinge verbondenheid is sprake indien de personen binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;
b. Aan de volgende artikelen: (…) artikel 1 van het bestemmingsplan Woonwijken [plaats 3] (…), wordt het volgende begrip toegevoegd:
kamergewijze verhuur
het bedrijfsmatig verhuren of aanbieden van onzelfstandige woonruimtes voor bewoning;
c. In de volgende artikelen: (…) artikel 1.53 van het bestemmingsplan Woonwijken [plaats 3] (…) wordt het volgende begrip als volgt gewijzigd:
woning
een complex van ruimten, niet zijnde onzelfstandige woonruimte, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;
d. In de volgende artikelen: (…) artikel 1 van het bestemmingsplan Woonwijken [plaats 3] (…) wordt het volgende begrip toegevoegd:
wonen
het houden van verblijf, het huren of het gehuisvest zijn in een woning;
e. In de volgende artikelen: (…) artikel 1 van het bestemmingsplan Woonwijken [plaats 3] (…) wordt het volgende begrip toegevoegd:
onzelfstandige woonruimte
woonruimte die geen eigen toegang heeft of die niet door een huishouden kan worden bewoond, zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten die woonruimte;

Voetnoten

1.Voorzieningenrechter Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14 september 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:6474
2.Voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 17 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4276
3.ABRvS 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:140
4.Zie ABRvS, 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:399, onder 7.2
5.Zie ABRvS, 28 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:160 en 12 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:967
6.Zie ABRvS, 21 mei 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD2082 en ABRvS 20 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2086
7.Zie ABRvS 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1758
8.Dat volgt uit de waarschuwingsbrief van 9 augustus 2021