ECLI:NL:RBZWB:2024:4737

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
BRE 23/9318
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verzuimboete opgelegd aan belanghebbende door de inspecteur van de Belastingdienst

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juli 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende over het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, samen met een belastingrentebeschikking en een verzuimboete van € 5.514. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze verzuimboete, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank behandelt het beroep en oordeelt dat de verzuimboete terecht is opgelegd, maar dat het bedrag niet passend is. De rechtbank concludeert dat de verzuimboete moet worden verminderd tot € 2.550, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en de complexe problematiek van belanghebbende. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht en proceskosten aan belanghebbende moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/9318

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] uit [plaats 1] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 18 juli 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd (de aanslag).
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 68 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking) en een verzuimboete van € 5.514 opgelegd (de verzuimboete).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen belanghebbende en, namens de inspecteur, mr. [inspecteur] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de verzuimboete terecht en tot een juist bedrag is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de verzuimboete terecht opgelegd. De verzuimboete is echter niet passend en geboden en dient daarom te worden verminderd
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand om aangifte IB/PVV te doen voor het jaar 2019.
4.1.
Belanghebbende heeft voor de jaren 2011 tot en met 2021 niet binnen de aanmaningstermijn aangifte IB/PVV gedaan. Over deze jaren heeft de inspecteur de volgende verzuimboeten opgelegd.
2011: € 226
2012: € 984
2013: € 344
2014: € 4.920
2015: € 5.278
2016: € 5.278
2017: € 5.278
2018: € 5.278
2019: € 5.514
2020: € 385
Belanghebbende heeft de voor de jaren 2011 tot en met 2018 en voor het jaar 2020 opgelegde boeten geheel voldaan, de boete voor het jaar 2019 gedeeltelijk. Belanghebbende heeft voor de jaren 2022 en 2023 binnen de wettelijk gestelde termijn aangifte gedaan.
4.2.
De inspecteur heeft ambtshalve de aanslag IB/PVV 2019 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.380 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.046. Tevens heeft de inspecteur een verzuimboete opgelegd van € 5.514 en € 68 belastingrente in rekening gebracht.
4.3.
Belanghebbende heeft op 25 augustus 2021 bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de verzuimboete en de belastingrente ongegrond verklaard.
4.4.
Na het instellen van beroep, heeft belanghebbende op 5 september 2023 aangifte IB/PVV gedaan over het jaar 2019 waarin een belastbaar inkomen uit werk en woning is aangegeven van € 36.317 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.190.
4.5.
Met dagtekening 21 september 2023 heeft belanghebbende een verminderingsbeschikking ontvangen voor het jaar 2019. Hierin is het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen verminderd naar € 157. Tevens is de belastingrente verminderd naar een bedrag van € 26.
4.6.
Tot de gedingstukken behoort een brief van een neurochirurg waarin, voor zover hier van belang, het volgende is vermeld.

Ziektegeschiedenis / reden voor verwijzing:
Samengevat betreft het een patiënt met een vestibulair schwannoom rechts, gediagnosticeerd middels MRI-hersenen d.d 10-02-2020 [ziekenhuis] [plaats 2] .
Dit onderzoek werd uitgevoerd n.a.v. unilateraal gehoorsverlies rechts.
Patiënt werd door collega [naam] , KNO-arts, [ziekenhuis] , verwezen ter beoordeling van indicatie c.q. mogelijkheid tot Gamma Knife radiochirurgie.
(…)
Conclusie/bespreking:
Op basis van bovenstaande gegevens werd patiënt niet geaccepteerd voor Gamma Knife radiochirurgie. In afwezigheid van aangetoonde groei is er geen winst van de behandeling, de klachten zullen immers blijven.
Er wordt een wait-and-scan beleid geadviseerd met controle MRI over 6 maanden in [plaats 2]”

Motivering

5. De inspecteur kan een verzuimboete opleggen van maximaal € 5.278 als een belastingplichtige niet (tijdig) een aangifte IB/PVV heeft ingediend. [1] Hiervan is sprake als de belastingplichtige niet binnen de op de aanmaning vermelde termijn zijn aangifte indient. De inspecteur legt in beginsel een boete op van 7% van het wettelijke maximum. [2] In uitzonderlijke gevallen kan door de inspecteur een verzuimboete tot het wettelijk maximum worden opgelegd. [3] Van een uitzonderlijk geval kan volgens deze bepaling bijvoorbeeld sprake zijn indien een belastingplichtige stelselmatig in verzuim is.
5.1.
Voor het opleggen van een verzuimboete is niet vereist dat sprake is van opzet of grove schuld. Een verzuimboete blijft slechts achterwege indien sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). Hiervan is sprake indien belanghebbende alle in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te voorkomen dat het verzuim zou worden begaan.
5.2.
Belanghebbende is van mening dat de verzuimboete dient te worden vernietigd dan wel verminderd omdat hij – door ziekte – niet in staat was om tijdig aangifte te doen. Volgens belanghebbende is daarom sprake van avas. Ter onderbouwing van zijn standpunt wijst belanghebbende naar de brief aan zijn huisarts (zie 4.6). Voorts heeft belanghebbende ter zitting toegelicht dat door zijn fysieke en mentale gezondheid hij niet in staat was om de aangifte tijdig in te dienen. Verder heeft hij toegelicht dat hij inmiddels hulp heeft zodat het hem nu wel lukt om aangiften tijdig in te dienen.
5.3.
De inspecteur is van mening dat de verzuimboete terecht is opgelegd en passend en geboden is. Wel heeft de inspecteur ter zitting opgemerkt dat hij over vrijwel alle fiscale gegevens beschikte en de verzuimboete in elk geval gematigd dient te worden wegens de overschrijding van de redelijke termijn (undue delay). Hij heeft verklaard dat hij de verklaring van belanghebbende over zijn gezondheid aannemelijk acht.
5.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat de aangifte over het jaar 2019 niet tijdig is gedaan. Tevens staat vast dat sprake is van stelselmatig verzuim. Belanghebbende heeft, aan de hand van de door hem overgelegde brief (4.6) en de toelichting ter zitting, niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van avas. De rechtbank ziet op basis van de gedingstukken en de toelichting ter zitting niet in waarom belanghebbende niet eerder hulp had kunnen zoeken. Alsdan is niet aannemelijk geworden dat belanghebbende alle in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te voorkomen dat de aangifte te laat zou worden ingediend. Dit brengt mee dat de verzuimboete terecht is opgelegd.
5.5.
Gelet op alle feiten en omstandigheden, waaronder de complexe problematiek van belanghebbende, acht de rechtbank de verzuimboete te hoog. Naar het oordeel van de rechtbank is een verzuimboete van € 3.000 passend en geboden.
5.6.
De rechtbank ziet ook aanleiding om de verzuimboete verder te matigen wegens overschrijding van de redelijke termijn (undue dealy). De boete is aangekondigd op 4 november 2020. De rechtbank doet uitspraak op 16 juli 2024. De redelijke termijn van twee jaar zou dan overschreden zijn met 21 maanden. De verzuimboete moet daarom verder gematigd worden met 15% tot € 2.550. [4]
Ten overvloede
5.7.
Belanghebbende heeft de rechtbank ter zitting verzocht om ook te oordelen over de verzuimboeten over de eerdere jaren en de inspecteur op te dragen deze verzuimboeten kwijt te schelden. Zoals ook ter zitting is voorgehouden, kan de rechtbank niet oordelen over de hoogte van de verzuimboeten over de voorgaande jaren nu deze niet in deze procedure aan de orde zijn (hiertegen is, naar de rechtbank begrijpt, geen bezwaar of beroep ingesteld). Wel heeft belanghebbende toegelicht dat hij hulp krijgt van Team Stella van de Belastingdienst. De rechtbank verwijst belanghebbende naar deze instantie. Voor de volledigheid merkt de rechtbank op dat een belastingrechter niet bevoegd is om te oordelen over verzoeken tot kwijtschelding.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar tegen de verzuimboete.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn reiskosten, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, van € 39,40. [5]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de verzuimboete gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de verzuimboete;
- wijzigt de boetebeschikking waarbij de boete nader wordt vastgesteld op € 2.550;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 39,40 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 16 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [6]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 67a, eerste lid, van de AWR (2019).
2.Paragraaf 21, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB).
3.Paragraaf 21, zesde lid, van het BBBB.
4.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 21 juni 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2713, r.o. 4.16.
5.Openbaar vervoer tweede klas.
6.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.