ECLI:NL:RBZWB:2024:4684

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
BRE 24/4008 PW VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en beëindiging van bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding en voorlopige voorziening

Op 3 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over de intrekking en beëindiging van de bijstandsuitkering van verzoekster, een 24-jarige vrouw met drie kinderen. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van Werkplein Hart van West-Brabant, dat haar bijstandsuitkering per 10 mei 2024 had ingetrokken op basis van de Participatiewet. Werkplein stelde dat verzoekster de inlichtingenplicht had geschonden door niet te melden dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met [naam 3]. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 19 juni 2024, waarbij de gemachtigde van verzoekster en vertegenwoordigers van Werkplein aanwezig waren.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat Werkplein voldoende bewijs had verzameld om aan te nemen dat verzoekster samenwoonde met [naam 3], wat leidde tot een onweerlegbaar rechtsvermoeden van een gezamenlijke huishouding. Verzoekster betwistte dit en voerde aan dat de waarnemingen onrechtmatig waren en dat haar verklaring onder druk was afgelegd. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de waarnemingen niet onrechtmatig waren en dat verzoekster haar verklaring vrijwillig had afgelegd.

Uiteindelijk concludeerde de voorzieningenrechter dat Werkplein terecht had besloten tot intrekking van de bijstandsuitkering, omdat verzoekster haar inlichtingenplicht had geschonden. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 3 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/4008 PW VV

uitspraak van 3 juli 2024 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. B.J.P. Toonen),
en
het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant (Werkplein), verweerder.

Procesverloop

1.1.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 10 mei 2024 (bestreden besluit) van Werkplein over de intrekking en beëindiging van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen met betrekking tot dit besluit.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de (waarnemend) gemachtigde van verzoekster mr. I.P.J.F. van Oijen en namens Werkplein [naam 1] en [naam 2] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Feiten en omstandigheden
2.1.
Verzoekster is een 24-jarige vrouw met drie kinderen. Zij heeft over de periode van 13 juli 2021 tot en met 15 januari 2023 een bijstandsuitkering naar de norm voor personen in een inrichting ontvangen. Per 16 januari 2023 ontvangt verzoekster een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Naar aanleiding van drie anonieme meldingen is een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van verzoekster. Ter vaststelling van de rechtmatigheid van de bijstandsuitkering heeft Werkplein onder meer raadplegingen gedaan in de registers van de Basisregistratie Personen (BRP), de RDW en Suwinet. Daarnaast heeft Werkplein waarnemingen verricht in de nabijheid van het uitkeringsadres en heeft een rechtmatigheidsgesprek met verzoekster plaatsgevonden. De bevindingen zijn neergelegd in een rapportage van 6 mei 2024.
2.2.
Met het bestreden besluit heeft Werkplein de bijstandsuitkering van verzoekster met ingang van 29 februari 2024 ingetrokken en beëindigd met ingang van 10 mei 2024. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bestreden besluit
3. Werkplein heeft aan de intrekking en beëindiging van de bijstandsuitkering van verzoekster ten grondslag gelegd dat verzoekster de inlichtingenplicht heeft geschonden door niet de juiste informatie over haar woonsituatie te verstrekken. Werkplein baseert zich op de onderzoeksbevindingen uit het rechtmatigheidsonderzoek, waaruit volgt dat verzoekster een gezamenlijke huishouding - als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de Participatiewet - voert met [naam 3] . Verzoekster heeft samen met [naam 3] meer inkomsten dan de bijstandsnorm die voor hen van toepassing is.
Standpunt verzoekster
4.1.
Verzoekster stelt dat ten onrechte geen schriftelijk besluit is genomen over de blokkering van haar bijstandsuitkering. Deze is enkel mondeling medegedeeld door Werkplein op 18 april 2024. Bovendien heeft op 10 mei 2024 daadwerkelijk geen betaling van de bijstand plaatsgevonden. Verder betwist verzoekster uitdrukkelijk dat zij een gemeenschappelijke huishouding voert, dan wel heeft gevoerd. Werkplein heeft dit onvoldoende aannemelijk gemaakt.
4.2.
Primair stelt verzoekster dat de waarnemingen onrechtmatig zijn en dat de daaruit voortvloeiende belastende verklaring moet worden gezien als een “verboden vrucht”. Er is sprake van stelselmatige observaties gelet op de duur, intensiteit en frequentie van de waarnemingen. Zij heeft alleen naar aanleiding van de confrontatie met de waarnemingen verklaard dat [naam 3] het merendeel van de week bij haar overnacht. De verklaring is daarmee onlosmakelijk verbonden met het onrechtmatige bewijs en kan niet ten grondslag worden gelegd aan het bestreden besluit.
4.3.
Subsidiair is verzoekster van mening dat de verklaring onder ontoelaatbare druk is afgelegd waardoor niet zonder meer van de juistheid van het gespreksverslag mag worden uitgegaan. Verzoekster betwist uitdrukkelijk de door haar afgelegde verklaring tijdens het rechtmatigheidsgesprek en de verklaring mag niet worden toegelaten tot het bewijs. Verder heeft zij een klacht ingediend die gegrond is verklaard.
4.4.
Meer subsidiair stelt verzoekster dat haar verklaring onrechtmatig is verkregen vanwege de afwezigheid van haar begeleidster. Werkplein is bekend met het feit dat verzoekster een kwetsbaar persoon is en dat zij vanwege haar licht verstandelijke beperking is aangewezen op begeleiding. Zonder begeleiding is verzoekster niet in staat geweest om adequaat te verklaren tijdens het gesprek. Ter onderbouwing van haar medische problematiek heeft verzoekster een tweetal stukken overgelegd. Ten slotte vraagt verzoekster om een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Toetsingskader voorzieningenrechter
5.1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
5.3.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Overwegingen
Spoedeisend belang
6. Verzoekster heeft ten aanzien van de spoedeisendheid van haar verzoek aangevoerd dat zij rekeningen voor de zorgverzekering en huur niet meer kan betalen. De voorzieningenrechter overweegt dat er geen aanwijzingen zijn dat verzoekster, naast de toeslagen en kinderalimentatie, inkomen heeft om in haar bestaan te voorzien. De voorzieningenrechter neemt spoedeisend belang aan en zal het verzoek daarom inhoudelijk behandelen.
Omvang geding
7.1.
De te beoordelen periode loopt in dit geschil van 29 februari 2024 (datum ingang intrekking) tot 10 mei 2024 (datum bestreden besluit).
7.2.
In geschil is of Werkplein terecht is overgegaan tot intrekking en beëindiging van verzoeksters bijstandsuitkering wegens het voeren van een gezamenlijke huishouding. Omdat het bestreden besluit een belastend karakter heeft, is het aan Werkplein om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dit betekent dat de last om aannemelijk te maken dat is voldaan aan de voorwaarden voor intrekking en beëindiging van verzoeksters bijstandsuitkering, in dit geval het voeren van een gezamenlijke huishouding, in beginsel op Werkplein rust.
7.3.
Op grond van artikel 3, derde lid, van de Participatiewet is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. Op grond van artikel 3, vierde lid, onder b, van de Participatiewet wordt een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig geacht, indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander.
7.4.
Wanneer komt vast te staan dat [naam 3] zijn hoofdverblijf op het woonadres van verzoekster heeft gehad gedurende de te beoordelen periode, is er sprake van een onweerlegbaar rechtsvermoeden van de aanwezigheid van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 3, vierde lid, onder b, van de Participatiewet vanwege de geboorte van een kind uit de relatie van verzoekster met [naam 3] .
7.5.
Het hoofdverblijf van een betrokkene is volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven zich bevindt. Dit dient te worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
7.6.
Werkplein heeft de waarnemingen en de verklaring van verzoekster ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit.
Waarnemingen
8.1.
Een rapporteur van Werkplein heeft gedurende de periode van 29 februari 2024 tot en met 14 april 2024 in totaal 51 waarnemingen verricht in de nabijheid van het [adres] te [plaats] (uitkeringsadres).
8.2.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is geen sprake van stelselmatige observaties. Het is vaste rechtspraak van de CRvB dat een bijstandverlenende instantie bij de uitvoering van een onderzoek naar het recht op bijstand van een betrokkene waarnemingen mag verrichten, voor zover dat in de gegeven situatie en gelet op de bekende feiten en omstandigheden noodzakelijk is en deze waarnemingen niet een min of meer compleet beeld geven van een bepaald aspect van het persoonlijk leven van de betrokkene. [2]
8.3.
De verrichte waarnemingen geven niet zo een min of meer compleet beeld van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van verzoekster. Weliswaar gaat het om een relatief groot aantal waarnemingen (51) die voornamelijk bij het uitkeringsadres plaatsvonden gedurende de periode van 29 februari 2024 tot en met 14 april 2024
(1,5 maand), maar de duur ervan was in de meeste gevallen kort. In het geval van 17 waarnemingen is voor een langere duur (maximaal 1,5 uur) waargenomen. Ter zitting heeft Werkplein verklaard dat in deze gevallen voor een langere duur is waargenomen om vast te stellen dat [naam 3] gebruikmaakt van de auto en vanaf het uitkeringsadres naar zijn werk vertrekt. De waarnemingen zouden alleen korter hebben kunnen duren indien Werkplein informatie over de werktijden zou opvragen bij de werkgever van [naam 3] , maar dat is een meer belastend alternatief. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter voldoen ook de langer durende waarnemingen met deze toelichting van Werkplein aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. De waarnemingen waren ook niet gericht op gebeurtenissen binnen de woning van verzoekster of de woning van verzoekster zelf, maar op haar voordeur en de auto van [naam 3] . Verder vonden alle waarnemingen plaats vanaf de openbare weg en konden deze door iedere willekeurige burger worden gedaan. De algemene onderzoeksbevoegdheid van artikel 53a van de Participatiewet biedt voor de waarnemingen dan ook een toereikende wettelijke grondslag in de zin van artikel 8, tweede lid, van het EVRM.
Verklaring van verzoekster
9.1.
Buitengewoon opsporingsambtenaar [naam 4] heeft samen met fraudepreventiemedewerkster [naam 1] op 18 april 2024 verzoekster verhoord. Nadat verzoekster is geconfronteerd met de waarnemingen heeft zij verklaard dat [naam 3] vanaf de geboorte van hun dochter in [datum] 2023 vrijwel elke nacht bij haar verblijft. Ook heeft zij verklaard dat [naam 3] vanuit haar woning naar zijn werk vertrekt en na zijn werk weer terug naar haar woning komt. Deze uit de waarnemingen voortvloeiende belastende verklaring van verzoekster is geen “verboden vrucht”, gelet op het (voorlopige) oordeel onder 8.1 - 8.3 dat de waarnemingen geen onrechtmatig verkregen bewijs zijn.
9.2.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [3] mag in het algemeen van de juistheid van een tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en ondertekende verklaring worden uitgegaan en heeft een latere intrekking of ontkenning van die verklaring weinig betekenis. Geen aanleiding bestaat om hiervan in dit geval af te wijken.
9.3.
Verzoekster heeft naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat zij haar verklaring onder ontoelaatbare druk heeft afgelegd, of dat de opgetekende verklaring in essentie geen juiste weergave bevat van wat zij tegenover de medewerkers heeft verklaard of om een andere reden buiten beschouwing zou moeten blijven. De voorzieningenrechter stelt vast dat uit het gespreksverslag blijkt dat verzoekster heeft verklaard dat zij alles heeft begrepen en haar verklaring in vrijheid heeft af kunnen leggen. Daarnaast verklaart zij niet onder druk te zijn gezet en heeft zij haar verklaring ondertekend. Uit de door verzoekster overgelegde brief van Werkplein, waarin haar klacht gegrond is verklaard, volgt niet dat deze klacht zag op haar stelling dat zij haar verklaring onder ontoelaatbare druk heeft afgelegd. Hieruit volgt alleen dat zij in de toekomst haar begeleider mee mag nemen bij gesprekken met Werkplein. Verder staat er uitdrukkelijk vermeld dat de conclusie geen invloed heeft op de beslissing die Werkplein heeft genomen.
9.4.
Verder heeft verzoekster aangevoerd dat haar verklaring onrechtmatig verkregen is vanwege de afwezigheid van haar begeleidster. Ter zitting is toegelicht dat verzoekster graag haar schoonmoeder had willen meenemen. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verzoekster de vragen die haar door de medewerker zijn gesteld niet heeft begrepen noch dat noodzaak bestond voor begeleiding van verzoekster tijdens het gesprek. In dit verband is van betekenis dat de door verzoekster op 18 april 2024 afgelegde verklaring concreet en gedetailleerd is en dat zij deze verklaring, nadat zij die nogmaals had doorgelezen, heeft ondertekend. Ter zitting heeft Werkplein nog aangevoerd dat verzoekster vaker zelf zaken (zoals indiening van de klacht) oppakt en bij het telefoongesprek voorafgaande aan het verhoor heeft verzoekster niet aangegeven dat zij een begeleidster mee wilde nemen. Uit de door verzoekster overgelegde stukken volgt niet dat zij als gevolg van haar beperkingen niet in staat was een concrete verklaring af te leggen over haar feitelijke woon- en leefsituatie.
9.5.
Uit het voorgaande volgt naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter dat Werkplein de verklaring van verzoekster ten grondslag mocht leggen aan het bestreden besluit.
Hoofdverblijf
10.1.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden, die als voldoende concreet kunnen worden aangemerkt, heeft Werkplein zich naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter terecht op het standpunt gesteld dat op grond van de waarnemingen en de verklaring van verzoekster is komen vast te staan dat er vanaf 29 februari 2024 sprake was van hoofdverblijf van [naam 3] op het uitkeringsadres.
10.2.
Vanwege de geboorte van een kind uit hun relatie op [datum] 2023 is daarmee sprake van een onweerlegbaar rechtsvermoeden van de aanwezigheid van een gezamenlijke huishouding, zoals bedoeld in artikel 3, vierde lid, onder b, van de Participatiewet.
Schending inlichtingenplicht
11.1.
Verzoekster had de gezamenlijke huishouding moeten melden als een wijziging in haar woon- en leefsituatie. Dit is een voor de bijstand relevant gegeven. Door het verzwijgen van een gezamenlijke huishouding vanaf 29 februari 2024 heeft verzoekster de op haar rustende inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet geschonden.
11.2.
Het niet nakomen van de inlichtingenverplichting heeft geleid tot het ten onrechte verlenen van bijstand, terwijl verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij, als zij wel aan haar inlichtingenplicht zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op (aanvullende) bijstand zou hebben gehad.

Conclusie en gevolgen

12. Nu de voorzieningenrechter de verwachting heeft dat het besluit van Werkplein tot intrekking en beëindiging van de aan verzoekster verleende bijstandsuitkering in bezwaar stand houdt, is er geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier, op 3 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 3, derde en vierde lid, onder b
3. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:
uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander; (…)
Artikel 17, eerste lid
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 53, derde lid
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 30 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3038.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 22 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:338 en van 19 september 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1909.
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 1 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1384.