In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 januari 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 8 maart 2022 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de woning op 1 januari 2020 vastgesteld op € 470.000, maar na bezwaar verlaagd naar € 453.000. De rechtbank behandelt het beroep en concludeert dat beide partijen de door hen voorgestane waarde niet aannemelijk hebben gemaakt. De rechtbank stelt de WOZ-waarde schattenderwijs vast op € 424.000, wat leidt tot een gegrond beroep.
Daarnaast heeft de belanghebbende verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn met 11 maanden is overschreden en kent een schadevergoeding toe van € 100, verdeeld over de heffingsambtenaar en de minister. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar, vermindert de WOZ-waarde en legt de kostenvergoedingen vast. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.