ECLI:NL:RBZWB:2024:4624

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
24/2681
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake woningsluiting op grond van artikel 13b Opiumwet

Op 5 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. B.J.P. van Gils, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Tilburg, dat op 12 maart 2024 was genomen. Dit besluit hield in dat de woning van verzoeker op grond van artikel 13b van de Opiumwet voor de duur van één maand gesloten zou worden, met ingang van 2 april 2024. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, maar trok dit verzoek in nadat de burgemeester had aangegeven bereid te zijn de uitvoering van het besluit op te schorten tot drie dagen na de beslissing op bezwaar.

De voorzieningenrechter heeft de burgemeester in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling, maar heeft uiteindelijk het verzoek afgewezen. De rechter oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de regel rechtvaardigden dat een bestuursorgaan in de proceskosten moet worden veroordeeld wanneer het aan de verzoeker tegemoetkomt. De burgemeester had de uitvoering van het besluit opgeschort, maar dit was niet voldoende om de proceskostenveroordeling toe te wijzen, omdat verzoeker niet tijdig had verzocht om uitstel van de sluiting.

De voorzieningenrechter heeft de proceskosten vastgesteld op € 875,-, die de burgemeester aan verzoeker moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht, met specifieke verwijzingen naar relevante artikelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/2681

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 juli 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. B.J.P. van Gils),
en

De burgemeester van de gemeente Tilburg (burgemeester).

Inleiding

1. Met het besluit van 12 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet aan verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd, waarbij de woning aan de [adres] te [plaats] met ingang van 2 april 2024 voor de duur van één maand wordt gesloten.
1.1
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2
Met de e-mail van 15 april 2024 heeft de burgemeester meegedeeld bereid te zijn de effectuering van het bestreden besluit op te schorten tot drie dagen na de beslissing op bezwaar.
1.3
Verzoeker heeft hierop zijn verzoek ingetrokken en de voorzieningenrechter verzocht de burgemeester te veroordelen in de proceskosten.
1.4
De voorzieningenrechter heeft de burgemeester in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat het verzoek om proceskostenveroordeling moet worden afgewezen. Verzoeker heeft de burgemeester niet voorafgaand aan het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening verzocht om te wachten met de sluiting totdat er een beslissing op het bezwaarschrift is genomen. De effectuering van het bestreden besluit is door de burgemeester opgeschort tot drie dagen na het versturen van de beslissing op bezwaar vanwege de lange termijn voor de behandeling van het verzoek bij de rechtbank. De opschorting betekent volgens de burgemeester niet dat erkend wordt dat het bestreden besluit onrechtmatig was.
1.5
De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
2. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
2.1.
In een voorlopige voorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt. [3]
Is de burgemeester aan het verzoek tegemoetgekomen?
3. De burgemeester is met de opschorting van de uitvoering van het besluit aan verzoeker tegemoetgekomen. Het uitgangspunt is dat het enkele feit dat het bestuursorgaan aan verzoeker tegemoetkomt reden is om het verzoek om proceskostenveroordeling toe te wijzen. [4] Verzoeker heeft dan namelijk een reden gehad om het verzoek om voorlopige voorziening in te dienen. [5] Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden.
Is sprake van een bijzondere omstandigheid?
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat zich in deze zaak geen bijzondere omstandigheid voordoet. De gemachtigde van verzoeker heeft op 18 maart 2024, voor indiening van het verzoek om een voorlopige voorziening op 20 maart 2024, schriftelijk aan verweerder aangekondigd een bezwaarschrift en een verzoek om voorlopige voorziening te zullen gaan indienen en gevraagd om te wachten met de sluiting van de woning. Niet gebleken is dat de burgemeester hierop heeft gereageerd. Nadat de burgemeester door de rechtbank op de hoogte was gesteld van het ingediende verzoek, is namens de burgemeester aan de rechtbank bericht dat hij bereid is om de effectuering van het besluit op te schorten tot drie dagen na de uitspraak van de voorzieningenrechter. Er is door de rechtbank een zittingsdatum gepland en namens de burgemeester is telefonisch akkoord gegeven op deze datum. Vervolgens heeft de burgemeester besloten de bezwaarafhandeling te versnellen en de effectuering van de woningsluiting op te schorten tot drie dagen na de beslissing op bezwaar. Verzoeker heeft dus voorafgaand aan indiening van het verzoek contact opgenomen met de burgemeester en de burgemeester heeft pas nadat de zittingsdatum was gepland aanleiding gezien om de sluiting van de woning op te schorten tot na het besluit op bezwaar. In wat de burgemeester heeft aangevoerd zijn dan ook geen bijzondere omstandigheden gelegen die een uitzondering op het hiervoor genoemde uitgangspunt rechtvaardigen.
Dat betekent dat er reden is om het verzoek om proceskostenveroordeling toe te wijzen.
Welke kosten dient de burgemeester te vergoeden?
5. De proceskosten worden als volgt berekend. Verzoeker heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Deze gemachtigde heeft een proceshandeling verricht: het indienen van een verzoekschrift. Deze proceshandeling levert één punt op met een waarde van € 875,-. Dat betekent dat de totale proceskosten die de burgemeester moet vergoeden € 875,- bedragen.
5.1
Omdat de burgemeester de werking van het besluit van 12 maart 2024 heeft opgeschort totdat op het bezwaar is beslist, betaalt de griffier het griffierecht aan verzoekster terug. [6]

Beslissing

De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 875,- aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 5 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.
3.Vergelijk CRvB 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.
4.Vergelijk CRvB 15 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3252.
5.Vergelijk ABRvS 12 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1930.
6.Dat staat in artikel 8:82, vierde lid, aanhef en onder a, van de Awb.