ECLI:NL:RBZWB:2024:4542

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
24/3912
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake woningsluiting op grond van de Opiumwet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juni 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker behandeld. Verzoeker, die de woning huurt van woningbouwvereniging Laurentius, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van Breda om zijn woning te sluiten voor de duur van drie maanden, vanwege de vondst van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs in de woning. De burgemeester had op 2 mei 2024 aangekondigd de woning te sluiten, na een rapportage van de politie over drugshandel. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, waarbij hij oordeelt dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting te gelasten en dat de sluiting noodzakelijk was ter bescherming van het woon- en leefklimaat. De voorzieningenrechter overweegt dat de burgemeester niet verplicht is om de sluitingsbevoegdheid te gebruiken, maar dat hij dit in dit geval wel heeft gedaan op basis van de aangetroffen hoeveelheid drugs en de impact daarvan op de omgeving. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij geen verwijt kan worden gemaakt, omdat hij op het moment van de vondst van de drugs niet aanwezig was en de sleutel aan een kennis had gegeven. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat verzoeker, door de sleutel aan een derde te geven, het risico heeft aanvaard dat er drugs in de woning konden worden gebracht. De voorzieningenrechter concludeert dat de sluiting van de woning voor drie maanden niet onevenredig is en dat het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/3912 VV

uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 juni 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. R.S. Namjesky),
en

de burgemeester van de gemeente Breda, verweerder.

(gemachtigden: mr. B.E. de Jong en [gemachtigde 1] ).
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
Woningbouwvereniging Laurentius, te Breda
(gemachtigden [gemachtigde 2] en mr. S.P.E. Smeenk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker over de sluiting van de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning).
Met het besluit van 2 mei 2024 (bestreden besluit) heeft de burgemeester aangekondigd de woning te sluiten voor de duur van drie maanden, met ingang van 13 mei 2024. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
De burgemeester heeft op 6 mei 2024 medegedeeld de effectuering van het betreden besluit op te schorten totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker, de gemachtigden van de burgemeester en de gemachtigden van derde partij.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Verzoeker huurt de woning van woningbouwvereniging Laurentius te [plaats] .
In een bestuurlijke rapportage van 27 februari 2024 heeft de politie Zeeland-West Brabant aan de burgemeester gerapporteerd dat de politie op 10 augustus 2023, naar aanleiding van een Meld Misdaad Anoniem (MMA)-melding over een ander adres in [plaats] , nader onderzoek heeft ingesteld. Uit de MMA-melding bleek dat ondanks vakantie van de bewoners van dit adres het een komen en gaan was van personen. In de melding werd aangegeven dat bij het adres een personenauto wegreed. Het kenteken van deze auto stond op naam van verzoeker. Hierom is de politie naar de woning van verzoeker aan de [adres] te [plaats] gereden. Bij deze woning werd door een persoon opgedaan die verklaarde dat hij een vriend van verzoeker was. Deze persoon heeft telefonisch contact opgenomen, vermoedelijk met verzoeker. Op zijn telefoon verscheen een chatbericht met de inhoud ‘politie aan de deur [bijnaam] , niet opendoen’. Op de telefoon zagen de politieagenten foto’s met daarop blokkenwit poeder en een tas met contant geld.
De woning is op 10 augustus 2023 doorzocht. Verspreid in de woning werden de volgende verdovende middelen en goederen aangetroffen:
  • 7 zakken met MDMA kristallen
  • 2 blokken hash
  • 1 blok cocaïne met opdruk JGL
  • Zakje met gele XTC-pillen
  • 1 blok cocaïne
  • 3 blokken hash
  • 2 zakjes met gele XTC-pillen
  • Sealapparaat
  • Meetapparaat met wit poeder
  • Geldbedragen van € 1.305,- en € 2.550,-.
In totaal is in de woning 7 kilo cocaïne, 14 kilo MDMA en 125 gram XTC-pillen aan harddrugs aangetroffen.
De burgemeester heeft op 28 maart 2024 aan verzoeker en derde partij medegedeeld het voornemen te hebben de woning te sluiten. Verzoeker heeft een zienswijze ingediend.
Met het bestreden besluit heeft de burgemeester de sluiting van de woning gelast voor de duur van drie maanden.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Wettelijk kader
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt hiervan onderdeel uit.
Standpunt verzoeker
5. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet kan worden aangemerkt als overtreder. Hij heeft zelf fysiek geen verboden handeling verricht. Op het moment dat de drugs zijn aangetroffen was hij niet aanwezig.
Op grond van de rechtspraak [1] kan een verboden gedraging in redelijk aan een functioneel dader worden toegerekend indien deze erover vermocht beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en indien zodanig of vergelijkbaar gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door de verdachte werd aanvaard of placht te worden aanvaard. Het is aan de burgemeester dit te bewijzen.
Verder stelt verzoeker dat de noodzaak van de woningsluiting ontbreekt. Er is geen sprake geweest van een feitelijk loop naar het pand of van overlast. Verzoeker valt geen verwijt te maken. Sluiting van het pand is ook niet nodig ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en herstel van de openbare orde. Er is sprake van een ruim tijdsverloop tussen de geconstateerde overtreding en het bestreden besluit. Niet is gemotiveerd dat de sluiting nu nog noodzakelijk is.
Ten aanzien van de evenredigheid stelt verzoeker dat hem geen verwijt kan worden gemaakt en dat hij geen betrokkenheid heeft bij de overtreding. Bovendien zal de huurovereenkomst worden ontbonden en kan verzoeker niet naar de woning terugkeren. Dit maakt dat de sluiting van de woning onevenredig is.
Toetsingskader voorlopige voorziening
6. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Spoedeisend belang
7. De voorzieningenrechter acht spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening aanwezig. Het gaat namelijk om een woningsluiting die een verregaande impact heeft op verzoeker.
Kan verzoeker als overtreder worden aangemerkt?
8.1
Verzoeker voert aan dat hij geen overtreder is en geen betrokkenheid heeft bij de overtreding. Hieruit volgt volgens verzoeker dat de burgemeester het besluit tot sluiting niet had mogen nemen.
8.2
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. De burgemeester is op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd een pand te sluiten indien in dat pand de overtreding wordt begaan dat er een bepaald verboden middel wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Anders dan verzoeker heeft aangevoerd, is voor de bevoegdheid tot sluiting van een pand niet bepalend of verzoeker, als huurder en hoofdbewoner van het pand, zelf de overtreder is. Een beslissing op grond van artikel 13b van de Opiumwet is gericht op het pand en niet op een persoon. De sluitingsbevoegdheid is dus gekoppeld aan wat in een pand aan aanwezige stoffen en voorwerpen is aangetroffen. [2]
De vraag of het verzoeker kan worden verweten dat er drugs in de woning zijn gevonden, speelt wel een rol bij de vraag of de maatregel van woningsluiting evenwichtig is. Daar zal verder in deze uitspraak op worden ingegaan.
Is de burgemeester bevoegd tot sluiting over te gaan?
9.1
Niet in geschil is dat de politie op 10 augustus 2023 ruim 21 kilo harddrugs in de woning heeft aangetroffen. Ook is niet in geschil dat de burgemeester, gelet op deze hoeveelheid, bevoegd is de woning te sluiten.
9.2
Op grond van de Beleidsregel bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet gemeente Breda 2022 (hierna: de Beleidsregel) wordt indien aannemelijk is drugs in een woning wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt, in beginsel uitgegaan van een sluitingsperiode van drie maanden. De sluitingsduur van de woning is in overeenstemming met dit beleid. Dit wordt ook niet betwist door verzoekster.
De burgemeester was dan ook bevoegd de woning voor de duur van drie maanden te sluiten.
Mocht de burgemeester gebruik maken van zijn bevoegdheid?
10. De burgemeester is niet verplicht de bevoegdheid van artikel 13b van de Opiumwet te gebruiken. De burgemeester dient een afweging te maken bij zijn beslissing en op welke wijze hij van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. De burgemeester heeft daartoe de Beleidsregel vastgesteld.
In artikel 3:4, tweede lid, van de Awb is bepaald dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt de burgemeester overeenkomstig zijn beleid tenzij dit leidt tot gevolgen die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen.
Is sluiting noodzakelijk?
11.1
Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 2 februari 2022 [3] volgt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee kan worden bereikt. Aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding dient te worden beoordeeld in hoeverre de sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Bij de aanwezigheid van een aantal omstandigheden is de noodzaak om tot sluiting over te gaan groter, bijvoorbeeld de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs, een recidivesituatie of de ligging van de woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk. Voor de beoordeling van de ernst en de omvang van de overtreding is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. Als blijkt dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit de woning werden verhandeld, kan echter in mindere mate sprake zijn van een ‘loop’ naar de woning, wat de noodzaak om te sluiten gelet op het beoogde herstelkarakter van de maatregel minder groot kan maken.
11.2
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester sluiting van de woning van verzoeker noodzakelijk mogen achten. Er is een hoeveelheid harddrugs in de woning aangetroffen van in totaal ruim 21 kilo, wat de toegestane maximale gebruikershoeveelheid van 0,5 gram ruimschoots overschrijdt. Bovendien werden er goederen ten behoeve van het verpakken van drugs (meetapparaat en sealapparaat) aangetroffen, naast ook een groot geldbedrag in contanten.
Gelet op deze omstandigheden heeft de burgemeester kunnen stellen dat het zeer aannemelijk is dat de woning onderdeel uitmaakt van het drugscircuit met alle risico’s van dien. Het sluiten van de woning is daarom noodzakelijk ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning. Met een sluiting wordt de bekendheid van de woning als drugspand weggenomen en de loop van en naar de woning eruit gehaald. Bovendien wordt door sluiting van de woning de openbare orde hersteld, de overtreding beëindigd en herhaling voorkomen.
Ter zitting heeft de gemachtigde van de burgemeester verder toegelicht dat de woning weliswaar niet is gelegen in een drugsgevoelige wijk, maar wel in een appartementencomplex. Het woon- en leefklimaat van de overige bewoners in een appartementencomplex wordt verstoord als er een grote hoeveelheid drugs aanwezig is.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wordt met een zichtbare sluiting de bekendheid van de woning als drugspand weggenomen en de loop eruit gehaald, waardoor drugshandel tegen wordt gegaan, verder overtreding in of vanuit de woning wordt voorkomen en risico’s voor omwonenden wordt weggenomen.
11.3
Ten aanzien van het tijdsverloop tussen de constatering van de drugs in de woning op 10 augustus 2023 en het betreden besluit van 2 mei 2024, heeft de gemachtigde van de burgemeester ter zitting aangegeven dat de burgemeester pas op 13 maart 2024 de rapportage van de politie heeft ontvangen. Vanwege onderzoeksbelangen kon de politie de rapportage niet eerder inzenden. Op 28 maart 2024 heeft de burgmeester het voornemen kenbaar gemaakt tot sluiting van de woning over te zullen gaan, tegen welk voornemen verzoeker een zienswijze heeft ingediend. Hierna is het bestreden besluit genomen.
De termijn tussen de constatering en het bestreden besluit te sluiten, kan - met inachtneming van de vaste rechtspraak van de ABRvS – in dit geval niet als onredelijk worden aangemerkt. [4] Het tijdsverloop heeft dan ook niet tot gevolg dat de sluiting van de woning niet meer noodzakelijk was.
Is de sluiting evenwichtig?
12.1
De burgemeester moet vervolgens nagaan of de sluiting evenwichtig is. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid kunnen verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.
12.2
De voorzieningenrechter stelt voorop dat verzoeker in deze procedure niet wordt verweten dat hij zelf betrokken is geweest bij handel in drugs. De vraag die moet worden beantwoord is of verzoeker kan worden verweten dat er drugs in de woning zijn aangetroffen. Het ontbreken van verwijtbaarheid afzonderlijk of samen met andere omstandigheden zou kunnen leiden tot het oordeel dat de burgemeester niet van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik mag maken.
Uit vaste rechtspraak van de ABRvS [5] blijkt dat een bewoner geen verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was even evenmin op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. Wel wordt van de hoofdbewoner verlangd dat hij toezicht uitoefent op wat in de woning gebeurt. [6] Daarbij past de kanttekening dat er grenzen zijn aan het toezicht dat redelijkerwijs mag worden verwacht en dat dat mede afhankelijk is van de woonsituatie. De burgemeester zal, indien hij van zijn bevoegdheid tot sluiting van een woning gebruik maakt, deugdelijk moeten motiveren welk verwijt de hoofdbewoner die door de sluiting wordt getroffen, wordt gemaakt. [7]
12.3
Verzoeker heeft aangevoerd dat hem geen verwijt kan worden gemaakt van de overtreding. Hij was hier zelf niet bij betrokken. Ter zitting heeft hij toegelicht dat hij in de periode dat de drugs in de woning zijn aangetroffen voor een periode van twee maanden met vakantie was in het buitenland en de sleutel aan een kennis had gegeven. Met deze gestelde omstandigheid heeft de burgemeester in het besluit geen rekening kunnen houden. In de te nemen beslissing op bezwaar zal de burgemeester hierover een nader standpunt in moeten nemen.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker, die er kennelijk zelf voor heeft gekozen om gedurende een vakantie van twee maanden de sleutel van zijn woning aan een derde te geven, bewust het risico aanvaard dat derden drugs in de woning hebben kunnen brengen. [8] Van ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake geweest.
12.4
Het gedwongen moeten verlaten van de woning en het moeten zoeken naar vervangende woonruimte, leidt evenmin tot het oordeel dat de sluiting onevenredig is. Inherent aan de sluiting van de woning is dat verzoeker de woning moet verlaten. Dat is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid. Dat wordt anders als verzoeker een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen. Dat heeft verzoeker niet gesteld en dat is ook niet gebleken.
Hoewel het voor verzoeker ingrijpend is dat hij door een ontbinding van de huurovereenkomst de huurwoning kwijt zal raken, zijn de nadelige gevolgen van de sluiting naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onevenredig in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Conclusie en gevolgen

13. De voorzieningenrechter komt tot de slotsom dat er een bevoegdheid is tot sluiting van verzoekers woning en dat de burgemeester in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. De voorzieningenrechter vindt sluiting van verzoekers woning voor drie maanden niet onevenredig; het is een noodzakelijk en evenwichtig middel. De voorzieningenrechter heeft dan ook de verwachting dat het bestreden besluit in bezwaar standhoudt en ziet geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom af.
Verzoeker heeft geen recht op vergoeding van het griffierecht of de proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 27 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
Voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage - wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:4 van de Awb
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 8:81, eerste lid, van de Awb
Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Opiumwet
Artikel 2
Het is verboden om een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
B. te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
D. te vervaardigen.
Artikel 13b
1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijs I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerst lid, onder 3, of artikel 11a voor handen is.
MDMA, XTC en cocaïne staan op lijst I.
Beleidsregel bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet gemeente [plaats] 2022
In het beleid is opgenomen dat vanwege het grote gevaar voor de openbare orde en de volksgezondheid dat uitgaat van de illegale handel in drugs, het uitgangspunt is dat zowel bij woningen als lokalen direct wordt overgegaan tot een sluiting, indien het aannemelijk is dat daar een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is of indien sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen.
Voor woningen wordt bij een sluiting in beginsel uitgegaan van een sluitingsperiode van drie maanden. Deze termijn is nodig om de geschonden openbare orde te herstellen en de doelen te bereiken die met sluiting worden voorgestaan.
Indicatoren:
- De hoeveelheid aangetroffen middelen als bedoeld in lijst I en/of lijst II van de Opiumwet. Hierbij kan gedacht worden aan de aangetroffen middelen, in hoeverre sprake is van handelshoeveelheden van verschillende middelen, de combinatie van soft- en harddrugs, maar ook aan de hoeveelheid.
- De impact die de situatie in het te sluiten pand heeft op de veiligheid van het woon- en leefklimaat van de directe omgeving. Hierbij kan gedacht worden aan aanloop van personen die met drugshandel en/of drugsgebruik in verband kunnen worden gebracht. Ook de buurt waar het pand zich bevindt kan worden meegewogen. Staat de omgeving van de woning al langer onder druk in verband met drugsoverlast, bijvoorbeeld blijkend uit een negatieve score op de veiligheidsindex, dan kan worden overwogen dat een drugsvondst sneller het toch al broze woon- en leefklimaat in gevaar brengt.
- Strafbare feiten, geweldsdelicten, wapenbezit als bedoeld in de Wet wapens en munitie of andere openbare orde-delicten gerelateerd aan de woning. Hierbij kan gedacht worden aan gerelateerde feiten in de zin dat in de woning personen worden aangetroffen met antecedenten op het gebied van geweld, drugs of wapenbezit gedurende de afgelopen drie jaar, of zich ten aanzien van dergelijke feiten recidivist hebben getoond.
-Verwijtbaar gedrag van bewoners/betrokkenen of betrokkenheid bij personen met antecedenten. Hierbij kan gedacht worden aan aantoonbare relaties van bewoners/betrokkenen met personen die bij de politie bekend staan als drugshandelaren, al dan niet in georganiseerd verband, of die bekend staan in verband met georganiseerde criminaliteit.

Voetnoten

1.Hoge Raad 23 februari 1954, ECLI:NL:HR:1954:3 en Hoge Raad 8 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3487). En meer recent de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2067.
2.Zie bijvoorbeeld ABRvS 21 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3906.
3.ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
4.Bijvoorbeeld ABRvS 8 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2756.
5.ABRvS 5 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2856, r.o. 3.4 en ABRvS 19 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2774, r.o. 4.2.
6.ABRvS 17 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2462.
7.ABRvS 16 maart 2022, ECLI:NLRVS:2022:752, r.o. 6.1.
8.Zie in dit verband ook de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 september 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:6701, i.h.b. r.o. 6.3.