In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juni 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker behandeld. Verzoeker, die de woning huurt van woningbouwvereniging Laurentius, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van Breda om zijn woning te sluiten voor de duur van drie maanden, vanwege de vondst van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs in de woning. De burgemeester had op 2 mei 2024 aangekondigd de woning te sluiten, na een rapportage van de politie over drugshandel. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, waarbij hij oordeelt dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting te gelasten en dat de sluiting noodzakelijk was ter bescherming van het woon- en leefklimaat. De voorzieningenrechter overweegt dat de burgemeester niet verplicht is om de sluitingsbevoegdheid te gebruiken, maar dat hij dit in dit geval wel heeft gedaan op basis van de aangetroffen hoeveelheid drugs en de impact daarvan op de omgeving. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij geen verwijt kan worden gemaakt, omdat hij op het moment van de vondst van de drugs niet aanwezig was en de sleutel aan een kennis had gegeven. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat verzoeker, door de sleutel aan een derde te geven, het risico heeft aanvaard dat er drugs in de woning konden worden gebracht. De voorzieningenrechter concludeert dat de sluiting van de woning voor drie maanden niet onevenredig is en dat het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen.