ECLI:NL:RBZWB:2024:446

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
BRE 23/633 tot en met 23/636
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aftrekbaarheid van premies voor arbeidsongeschiktheidsverzekering in relatie tot inkomstenbelasting en navorderingsaanslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 januari 2024, worden de beroepen van belanghebbende tegen de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2016 tot en met 2018 beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur onterecht navorderingsaanslagen heeft opgelegd, omdat de premies voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering niet aftrekbaar zijn als uitgaven voor inkomensvoorzieningen. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur zijn onderzoeksplicht heeft geschonden, wat leidt tot de vernietiging van de navorderingsaanslagen en de belastingrentebeschikkingen voor de jaren 2016, 2017 en 2018. De rechtbank bevestigt echter de aanslag IB/PVV voor het jaar 2019, omdat de premies voor dat jaar wel correct zijn behandeld. Belanghebbende heeft recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten, maar niet voor de kosten van een advocaat die niet als gemachtigde heeft opgetreden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de inspecteur om zorgvuldig om te gaan met aangiften en de bijbehorende gegevens, vooral wanneer er signalen zijn die twijfels oproepen over de juistheid van de aangiften.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/633 t/m 23/636

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2024 in de zaken tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 10 december 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd waarbij gelijktijdig belastingrente in rekening is gebracht (de belastingrentebeschikkingen):
- een navorderingsaanslag voor het jaar 2016 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.032 waarbij gelijktijdig € 360 belastingrente in rekening is gebracht;
- een navorderingsaanslag voor het jaar 2017 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.095 waarbij gelijktijdig € 297 belastingrente in rekening is gebracht;
- een navorderingsaanslag voor het jaar 2018 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.636 waarbij gelijktijdig € 215 belastingrente in rekening is gebracht;
- een aanslag IB/PVV voor het jaar 2019 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 62.146 waarbij gelijktijdig € 134 belastingrente in rekening is gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 20 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en zijn echtgenote, en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en drs. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de (navorderings)aanslagen en belastingrentebeschikkingen terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of de premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering aftrekbaar zijn als uitgaven voor inkomensvoorzieningen en of sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank is van oordeel dat de premies voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering niet aftrekbaar zijn als uitgaven voor inkomensvoorzieningen. De aanslag IB/PVV 2019 en de bijbehorende belastingrentebeschikking blijven daarom in stand. Volgens de rechtbank was de inspecteur vanwege een ambtelijk verzuim niet bevoegd de navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2016, 2017 en 2018 op te leggen. Dit betekent dat deze navorderingsaanslagen en de bijbehorende belastingrentebeschikkingen vernietigd dienen te worden. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. Belanghebbende heeft op 20 juli 2011 een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten.
4.1.
Belanghebbende had bij het afsluiten van deze verzekering de intentie om de eventuele toekomstige uitkeringen zonder belastingheffing te ontvangen. Op basis hiervan zijn door de verzekeraar de voorwaarden van de verzekering opgesteld.
4.2.
Op het polisblad zoals afgegeven door de verzekeraar is vermeld: “Fiscaal aftrekbaar in Box 1: nee”
4.3.
In de aangiften IB/PVV over de jaren 2016 t/m 2019 heeft belanghebbende de betaalde premies voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering van € 4.037 per jaar als uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aftrek gebracht.
4.4.
Het geautomatiseerde systeem van de Belastingdienst voor de controle van de aangiften IB/PVV heeft met betrekking tot de door belanghebbende ingediende aangiften over de jaren 2016 t/m 2019 gesignaleerd dat voor de in aftrek gebrachte uitgaven voor inkomensvoorzieningen geen door de verzekeraar gerenseigneerde gegevens voorhanden waren. Dit volgt uit door de inspecteur ter zitting overgelegde schermafbeeldingen van dit geautomatiseerde systeem over de jaren 2016 tot en met 2018. Het betreft het scherm “Raadplegen / Relevante risico’s”.
4.5.
De aanslagen IB/PVV over de jaren 2016, 2017 en 2018 zijn zonder nader onderzoek overeenkomstig de ingediende aangiften door de inspecteur opgelegd.
4.6.
De inspecteur heeft naar aanleiding van de uitworp van de door belanghebbende ingediende aangifte IB/PVV 2019 een onderzoek ingesteld. Naar aanleiding daarvan is bij de vaststelling van de aanslag IB/PVV 2019 de aftrek van de uitgaven voor inkomensvoorzieningen geweigerd. Tevens heeft de inspecteur naar aanleiding van dit onderzoek navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2016, 2017 en 2018 opgelegd waarbij de in aftrek gebrachte uitgaven voor inkomensvoorzieningen zijn gecorrigeerd.

Motivering

Is de aftrek van de premies voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering als uitgaven voor inkomensvoorzieningen terecht geweigerd?
5. Op grond van artikel 3.124, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (de Wet IB) worden als uitgaven voor inkomensvoorzieningen aangemerkt de op de belastingplichtige drukkende premies voor aanspraken op periodieke uitkeringen en verstrekkingen ter zake van invaliditeit.
5.1.
De rechtbank overweegt dat er een directe samenhang bestaat tussen de aftrekbaarheid van de premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering en de belastbaarheid van de eventuele toekomstige uitkeringen [1] .
5.2.
Belanghebbende heeft een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten waarvan de voorwaarden op zodanige wijze zijn geredigeerd dat niet uitsluitend recht bestaat op toekomstige periodieke uitkeringen. Volgens de rechtbank zijn de door belanghebbende betaalde premies voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering daarom niet aftrekbaar als uitgaven voor inkomensvoorzieningen.
5.3.
Belanghebbende stelt dat hij in 2016 zijn intentie heeft gewijzigd in die zin dat hij eventuele toekomstige uitkeringen uit de arbeidsongeschiktheidsverzekering niet netto maar bruto zou willen ontvangen. Daarom zijn de betaalde premies volgens belanghebbende vanaf 2016 wel aftrekbaar als uitgaven voor inkomensvoorzieningen.
5.4.
Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij de verzekeraar niet heeft geïnformeerd met betrekking tot zijn gewijzigde intentie. De voorwaarden van de in 2011 afgesloten arbeidsongeschiktheidsverzekering zijn daarom niet gewijzigd.
5.5.
Uit het enkele feit dat belanghebbende zijn intentie met betrekking tot de belastbaarheid van de eventuele toekomstige uitkeringen in 2016 gewijzigd heeft, volgt volgens de rechtbank niet dat de premies voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering vanaf dat moment aftrekbaar zijn als uitgaven voor inkomensvoorzieningen. Daartoe had belanghebbende de voorwaarden van de arbeidsongeschiktheidsverzekering door de verzekeraar zodanig moeten laten wijzigen dat op basis hiervan uitsluitend nog een recht op toekomstige periodieke uitkeringen zou bestaan.
5.6.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de aftrek van uitgaven voor inkomensvoorzieningen terecht is geweigerd.
Is het niet toestaan van aftrek strijdig met het legaliteitsbeginsel?
5.7.
Volgens belanghebbende is het niet in aftrek toestaan van de premies voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering in strijd met het legaliteitsbeginsel omdat in de Wet IB geen link wordt gelegd met de wijze waarop de polisvoorwaarden in de systemen van de verzekeraar zijn opgenomen. De inspecteur heeft dit gemotiveerd betwist.
5.8.
Het legaliteitsbeginsel houdt in dat elk handelen van de overheid een basis moet hebben in de wet. De rechtbank overweegt dat premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering aftrekbaar zijn als is voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 3.124, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet IB. Anders dan belanghebbende stelt, zijn de voorwaarden van de afgesloten arbeidsongeschiktheidsverzekering op grond van voornoemde wettelijke bepaling van belang voor de beoordeling of de premies aftrekbaar zijn. Van strijdigheid met het legaliteitsbeginsel is daarom volgens de rechtbank geen sprake omdat de aftrekbaarheid van de premies volgt uit een wettelijke bepaling.
Is sprake van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt?
5.9.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (de AWR) kan een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn bij het opleggen van een aanslag IB/PVV geen grond voor navordering opleveren.
5.10.
Belanghebbende heeft gesteld dat geen navordering kan plaatsvinden omdat de gegevens met betrekking tot de premies voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering bij de inspecteur bekend waren ten tijde van de vaststelling van de aanslagen IB/PVV over de jaren 2016, 2017 en 2018. De inspecteur heeft dit gemotiveerd betwist en aangevoerd dat een genegeerde uitworpreden, waardoor geen nader onderzoek naar de aangiften IB/PVV heeft plaatsgevonden, geen ambtelijk verzuim vormt die aan navordering in de weg staat [2] .
5.11.
Ingeval van een aanspraak op periodieke uitkeringen ter zake van invaliditeit als bedoeld in artikel 3.124, eerste lid, onderdeel c, van de Wet IB, heeft de verzekeraar als administratieplichtige [3] de verplichting de in het kalenderjaar betaalde premies jaarlijks te renseigneren [4] .
5.12.
Het geautomatiseerde systeem van de Belastingdienst voor de controle van de aangiften IB/PVV heeft over de jaren 2016 tot en 2018 gesignaleerd dat de door belanghebbende afgetrokken premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering niet in overeenstemming zijn met de door de verzekeraar gerenseigneerde gegevens. Op basis van werkafspraken binnen de Belastingdienst is op grond van deze signalering echter geen nader onderzoek ingesteld en zijn de aangiften IB/PVV over de jaren 2016, 2017 en 2018 niet uitgeworpen maar geautomatiseerd afgehandeld. Daarbij zijn de aanslagen IB/PVV overeenkomstig de ingediende aangiften opgelegd.
5.13.
De inspecteur is tot nader onderzoek verplicht als hij na kennisneming van de aangifte met normale zorgvuldigheid en mede gelet op de overige in aanmerking komende omstandigheden van het geval, in redelijkheid behoort te twijfelen aan de juistheid daarvan. Voor twijfel is geen aanleiding indien de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn [5] .
5.14.
Alvorens tot het opleggen van een definitieve aanslag over te gaan, dient de inspecteur de ingediende aangifte IB/PVV te vergelijken met de gegevens die in het dossier van de belastingplichtige ter inspectie aanwezig zijn. Dit is een overig in aanmerking komende omstandigheid die van belang is bij de kennisneming van de aangifte [6] .
5.15.
De rechtbank overweegt dat de inspecteur bij raadpleging van de in het dossier van belanghebbende aanwezige gegevens over de jaren 2016, 2017 en 2018 redelijkerwijs bekend had kunnen zijn met het feit dat voor de afgetrokken premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering geen renseignement van de verzekeraar voorhanden was. De rechtbank is van oordeel dat dit voor de inspecteur reden had moeten zijn om aan de juistheid van de in de aangiften opgenomen aftrekpost in redelijkheid te twijfelen, waardoor een nader onderzoek ingesteld had moeten worden..
Hierbij acht de rechtbank mede van belang dat de inspecteur, op basis van dezelfde feiten en omstandigheden, wel aanleiding heeft gezien om een nader onderzoek in te stellen met betrekking tot de juistheid van de aangifte IB/PVV 2019. Dit onderzoek, naar aanleiding van de signalering dat geen renseignement aanwezig was, vond enkel plaats omdat de werkafspraken hieromtrent binnen de Belastingdienst gewijzigd waren.
5.16.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur met betrekking tot de aftrek van de premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering zijn onderzoeksplicht geschonden en daarmee een ambtelijk verzuim begaan dat aan navordering in de weg staat. Daarom dienen de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2016 tot en met 2018 vernietigd te worden.
Wat betekent dit voor de belastingrentebeschikkingen?
5.17.
De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank vernietigt de belastingrentebeschikkingen over de jaren 2016, 2017 en 2018. De rechtbank ziet voor het jaar 2019 geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking, aangezien het bedrag van die aanslag niet wijzigt.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen tegen de navorderingsaanslagen voor de jaren 2016, 2017 en 2018 zijn gegrond. Dit betekent dat deze navorderingsaanslagen en de bijhorende belastingrentebeschikkingen vernietigd dienen te worden.
6.1.
Het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2019 is ongegrond. Dit betekent dat deze aanslag en de bijbehorende belastingrentebeschikking in stand blijven.
6.2.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden.
6.3.
Belanghebbende heeft recht op een vergoeding van zijn proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van zijn reiskosten. De rechtbank stelt deze vergoeding vast op basis van het tarief voor het openbaar vervoer tweede klasse, zijnde een bedrag van € 23,20.
Belanghebbende heeft tevens verzocht om vergoeding van de kosten van advisering door een advocaat die niet als gemachtigde is opgetreden in de procedure. De rechtbank stelt vast dat deze kosten op grond van het Besluit niet voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2016, 2017 en 2018 gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de navorderingsaanslagen voor de jaren 2016, 2017 en 2018;
- vernietigt de navorderingsaanslagen voor de jaren 2016, 2017 en 2018;
- vernietigt de belastingrentebeschikkingen voor de jaren 2016, 2017 en 2018;
- verklaart het beroep met betrekking tot de aanslag IB/PVV voor het jaar 2019 ongegrond;
- bepaalt dat de inspecteur een bedrag van € 50 aan griffierecht aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van
€ 23,20.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.A.M. van Meer, griffier, op 31 januari 2024 en in het openbaar uitgesproken door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [7]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 3.100, eerste lid, aanhef en onderdeel b van de Wet IB.
2.Hoge Raad 18 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:379.
3.Artikel 10.8, eerste lid, van de Wet IB.
4.Artikel 22, tweede lid, onderdeel l, ten 2e, van het Uitvoeringsbesluit IB.
5.Hoge Raad 11 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1410.
6.Hof Arnhem-Leeuwarden 4 april 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:2844.
7.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid van de AWR.